
VAN HET
KWAAD
W&L Boeken
Amsterdam
ClP-gegevens
Saul, John
De macht van het kwaad / John Saul; [vert, uit het Engels]. - Amsterdam:
W & L Boeken
Vert, van: The God project. - Londen: Corgi Books, 1982.
ISBN 90-6756-252-1
UDC 82-3 UGI 420
Trefw.: romans; vertaald.
Oorspronkelijke titel The God project
Uitgave
Bantam Books, New York
© 1982 by John Saul
Vertaling
Maryancka van Peet
Omslagontwerp
Julie Bergen
All rights reserved.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
ISBN 906756 2521
Sally Montgomery boog zich voorover om haar dochtertje een zoen te geven. Daarna stopte ze de baby goed in met het roze dekentje dat haar moeder ter ere van Julies geboorte gehaakt had en dat Sally foeilelijk vond. De zes maanden oude Julie bewoog zich slaperig, deed haar ogen half open en maakte een paar kirrende geluidjes.
'Ben je mijn engeltje?' zei Sally zachtjes terwijl ze het kleine neusje aanraakte. Julie begon opnieuw te kraaien en Sally veegde een druppel speeksel van haar kin, kuste haar nogmaals en liep de slaapkamer uit. Ze was er nooit aan toegekomen om er een echte babykamer van te maken.
Niet dat ze dat nooit van plan was geweest, want bij Jasons geboorte, acht jaar geleden, was het al de bedoeling om de kamer als babykamer in te richten. Ze had samen met Steve uitgebreide plannen gemaakt en ze hadden zelfs behang uitgezocht en gordijnen besteld. Maar Sally Montgomery was er domweg het type niet voor om veel tijd aan de inrichting van haar huis te besteden. Bovendien, hoewel ze dat nooit aan iemand anders dan Steve verteld had, had ze het altijd nogal belachelijk gevonden om een kamer volledig opnieuw in te richten om een zuigeling een plezier te doen. Het enige resultaat was dat je er voortdurend mee bezig zou blijven omdat het kind steeds ouder werd.
Voor ze de deur achter zich dicht deed nam Sally de kamer in het zwakke licht van het nachtlampje in zich op en kwam tot de conclusie dat ze gelijk had gehad. De gordijnen waren dan wel blauw, maar ze zagen er nog steeds fris en helder uit en de muren, die nog even wit waren als toen zij en Steve het huis kochten, nu negen jaar geleden, hingen vol met platen en affiches die iedere zichzelf respecterende baby wel mooi moest vinden - Micky Mouse op de ene muur met Donald Duck daar tegenover, terwijl de overige lege plekken werden opgevuld met de figuren uit Winnie de Pooh. Zelfs de mobile die langzaam boven Julies wieg ronddraaide was meer gekozen vanwege de kwaliteit van de constructie dan vanwege het ontwerp hoewel Sally, zij het aarzelend, zo langzamerhand toch waardering was gaan opbrengen voor de abstracte vormen die volgens de verkoopster geweldig waren om de fantasie van de baby te prikkelen. Als Jason en Julie volwassen waren en zelf kinderen hadden zou ze de platen en de mobile voor hen van zolder halen. Tegen die tijd zouden ze ze zeker opnieuw waarderen.
Sally, die best besefte dat ze bepaald niet onpraktisch was ingesteld,
moest hierom grinniken. Ze deed zachtjes de deur van de babykamer dicht en ging naar beneden. Toen ze langs de deur van haar eigen slaapkamer kwam bleef ze even staan om naar Steves gesnurk te luisteren en ze kwam bijna in de verleiding om het rapport, waaraan ze bezig was, te laten voor wat het was en bij hem in bed te kruipen. Maar het was opnieuw haar praktische aard die overwon en nadat ze die deur ook had dichtgetrokken liep ze naar beneden.
Ze wierp een blik op de papieren die het bureau bedekten. Het was beter om het rapport vanavond af te maken zodat de paperassen opgeruimd waren voor Steve de volgende ochtend beneden kwam en zou vragen waarom 'zijn* bureau vol lag met 'haar' spullen. Ze was al jaren geleden gestopt met haar poging hem ervan te overtuigen dat het bureau van hen samen was. Steve had zeer vastomlijnde ideeën over wat van hem en wat van haar was. De keuken, bijvoorbeeld, was van haar, ook al was hij een betere kok dan zij. De badkamers waren ook van haar terwijl de huiskamer, die normaal gesproken toch echt van hen samen zou horen te zijn, van hem was. Daar stond tegenover dat hun slaapkamer, waar ze allebei dol op waren, van haar was terwijl de garage, waar ze beiden vrij onverschillig tegenover stonden, van hem was.
De tuin was, waarschijnlijk omdat hij buiten het huis viel, op de een of andere manier van hen samen, wat inhield dat degene die zich ergerde aan de rommel er ook zelf iets aan moest doen. Over het algemeen genomen was de verdeling van het huis en de tuin goed uitgepakt, zoals vrijwel alles in hun huwelijk, besloot Sally terwijl ze 'haar' keuken binnenliep om thee te zetten. Ze staarde naar de ketel water op het fornuis en vroeg zich af of het waar was dat het niet aan de kook zou komen zolang ze ernaar keek. Toen pakte ze een pen en begon puur voor haar plezier een reeks cijfers op het blokje naast de telefoon te noteren. Nadat ze de weerstand van het metaal in de elektrische bedrading, de kracht van de stroom en de hoeveelheid water had berekend kwam ze tot de conclusie dat het water over zo'n acht minuten aan de kook moest komen, of ze er nu naar keek of niet.
En dat, dacht ze toen het water precies op tijd begon te borrelen, is de charme van een wiskundeknobbel. Ze schonk het water over de theezakjes en nam de pot en een kopje mee naar het bureau.
Het grootste deel van de papieren bestond uit computer printouts en het was Sally's taak om het programma, waarvan de printouts het resultaat waren, te herzien. Ergens in het programma moest een fout zitten en de toelatingscommissie van de universiteit, die het programma oorspronkelijk had uitgedokterd, had Sally gevraagd om die op te sporen. Het programma was ontworpen om de resultaten van veelbelovende eindexamenkandidaten te beoordelen, maar tot nu toe had het nog iedere kandidaat voor het nieuwe collegejaar afgewezen. Toen Sally had geopperd dat het programma misschien wel uitstekend was maar dat de kandidaten domweg niet goed genoeg waren, had het hoofd van het toelatingsbureau daar niet om kunnen lachen. Met een ernstige blik had hij Sally het programma met de resultaten overhandigd en haar gevraagd het probleem vóór maandagochtend op te lossen.
En oplossen zou ze het, want Sally Montgomery was niet alleen mooi, maar ook intelligent. Intelligenter dan goed voor haar was, zoals haar moeder haar keer op keer vertelde. Terwijl ze het programma begon te vergelijken met de resultaten die het had opgeleverd kon ze bijna haar moeder horen zeggen dat ze hier niet in het holst van de nacht zou moeten zitten werken; maar dat ze boven hoorde te zijn, bij haar man, om 'hem haar liefde te tonen'.
'Zo raak je hem nog kwijt,' zei Phyllis Paine steeds opnieuw tegen Sally. 'Een vrouw hoort thuis te zijn om voor haar man en kinderen te zorgen. Het is niet normaal dat een vrouw van jouw leeftijd werkt.'
'Waarom heb ik dan gestudeerd?' had Sally tegengeworpen in de tijd voor ze het had opgegeven om hierover met haar moeder in discussie te treden.
'Het was in ieder geval nooit de bedoeling dat je wiskunde als hoofdvak zou kiezen! Ik had altijd de hoop dat je iets muzikaals zou gaan doen. Muziek past goed bij vrouwen, vooral pianomuziek. In mijn tijd speelden alle vrouwen piano.'
Dat was jaren zo doorgegaan. Uiteindelijk was Sally ermee opgehouden haar moeder steeds weer uit te leggen dat de tijden veranderd waren. Zij en Steve waren van het begin af aan overeengekomen dat haar carrière even belangrijk was als de zijne. Haar moeder kon dat domweg niet begrijpen en ze liet geen gelegenheid voorbijgaan om Sally te laten merken dat naar haar mening - en dat was natuurlijk de enige die telde - een vrouw thuis hoorde te blijven. 'Misschien is het wat anders voor vrouwen in New York, maar in Eastbury, Massachusetts, kan het gewoon niet!'
En misschien, dacht Sally, terwijl ze de fout ontdekte en dat deel van het programma begon te herschrijven, misschien heeft ze gelijk. Misschien hadden we vorig jaar naar Phoenix moeten vertrekken, weg uit dit bekrompen stadje. Ik had daar zeker werk gevonden en waarschijnlijk een betere baan dan ik hier heb. Maar ze waren niet weggegaan. Ze hadden besloten om te blijven waar ze geboren en getogen waren omdat Sally gelukkig was op de universiteit en omdat Steve een veelbelovende toekomst voor hen beiden zag in de snelgroeiende elektronische industrie van Eastbury.
Tot een paar jaar geleden was Eastbury een van die stadjes waar de ouderen het er voortdurend over hebben hoe goed het er vroeger wel was en de jongeren zich afvragen hoe ze er weg kunnen komen. Maar vijf jaar geleden was daar ineens verandering in gekomen. Door een wijziging in het belastingstelsel was het voor jonge ondernemingen aantrekkelijk gemaakt om zich in Eastbury te vestigen. En dat was een succes geworden. Gebouwen waarin eens schoen- en textielfabrieken waren gehuisvest en die in de daaropvolgende jaren hadden leeggestaan en waren vervallen, bruisten nu weer van de activiteiten. De mensen werkten weer - niet meer voor hongerlonen in moordende ploegendiensten, maar voor goede salarissen en met variabele werktijden, en verrichtten de elektronische wonderen die het aangezicht van het land aan het veranderen waren.
Eastbury zelf was natuurlijk nauwelijks veranderd. Het was nog steeds een klein, saai stadje dat alleen was opgefleurd door een nieuw gemeentehuis, een niet bepaald geslaagde poging om met het nieuw binnengestroomde geld een zogenaamd oud gebouw neer te zetten. Het resultaat was een gemeentehuis dat eruitzag als een bank die zijn best deed om op een koloniaal landhuis te lijken met een plein, waarvoor bij de aanleg kosten noch moeite gespaard waren, dat geheel werd omsloten door smeedijzeren hekken. Toch straalde het stadje een zekere geborgenheid uit; het was net klein genoeg voor de Montgomery's om bijna iedereen te kennen, maar aan de andere kant ook groot genoeg om zich de universiteit te kunnen veroorloven waar Sally werkte.
De thee was koud geworden en Sally wierp een blik op de klok. Ze was niet echt verbaasd toen ze zag dat ze meer dan een uur gewerkt had, maar het programma was af en Sally wist zeker dat het morgen de gewenste resultaten zou opleveren. Eastbury College zou volgend jaar toch niet zonder een nieuwe lichting eerstejaars zitten.
Ze ruimde zorgvuldig het bureau op zodat het klaar zou zijn voor de vele telefoontjes die Steve iedere ochtend begroetten. Steve, die zijn talent als verkoper combineerde met het feit dat hij de mensen in Eastbury al zo lang kende, was erin geslaagd om van de stad iets te maken dat hij het liefst als zijn 'privé-goudmijn' kenschetste, 's Ochtends werkte hij vaak thuis en de middagen bracht hij óf in zijn kantoor door, óf in de sportclub die hij had helpen oprichten, niet omdat hij zo gek op sport was, maar omdat hij wist dat de directeuren van de nieuwe ondernemingen graag werkten in wat zij 'een informele omgeving' noemden. Steve was er heilig van overtuigd dat je tegemoet moest komen aan de verlangens van mensen. Meestal gaven ze hem dan op hun beurt wat hij van hen verlangde en dat was onveranderlijk een tip over nieuwe ontwikkelingen die voor de deur stonden. Als hem gevraagd werd wat hij deed zei hij meestal dat hij ondernemer was. In werkelijkheid was hij een verkoper die zich erin gespecialiseerd had om mensen met gemeenschappelijke belangen bij elkaar te brengen. Dat had in de loop der jaren niet alleen de Montgomery's, maar de hele stad bepaald geen windeieren gelegd. Het was Steve geweest die Inter-Technics ertoe had overgehaald om de stad een centrale computer te schenken waarop alle kleinere computers konden worden aangesloten, hoewel Sally er nooit echt van overtuigd was geraakt dat dat zo'n geweldig idee was.
Maar nu begon Steve zich te vervelen. De laatste paar maanden begon hij er regelmatig over dat ze best samen iets zouden kunnen opzetten met Sally als free-lance computerdeskundige en Steve als degene die haar diensten aan de man bracht.
En moeder zal hem een pooier noemen, dacht Sally. Ze deed het cilinderbureau dicht en liep naar de keuken. Ze stond op het punt de thee door de gootsteen te spoelen toen ze zich bedacht en hem begon op te warmen. Ze was nog niet moe, had haar werk af en de kinderen sliepen zodat ze niet afgeleid kon worden. Vannacht was dé gelegenheid om over Steves voorstel na te denken.
In veel opzichten was het aanlokkelijk. Ze zouden met zijn tweeën samenwerken - een idee dat haar aansprak - maar dat hield ook in dat ze bijna al hun tijd samen zouden doorbrengen. Ze wist niet zeker of dat wel zo goed was.
Bestond er zoiets als elkaar te veel zien? Ze had een goed huwelijk en wilde dat niet in gevaar brengen. Diep in haar hart had ze het gevoel dat ze juist zo gelukkig getrouwd waren omdat ze beiden buiten hun huwelijk om andere interesses hadden. Daar zou een eind aan komen als ze gingen samenwerken. Dan zouden hun beider levens ineens alleen uit hun huwelijk bestaan. En dat kon heel slecht uitpakken.
Sally schonk een kop thee in terwijl ze nog steeds over de verschillende mogelijkheden nadacht. En toen hoorde ze in gedachten ineens Steves stem en zag ze zijn blauwe ogen glimlachend in de hare kijken. 'Je komt daar nooit achter als je het niet probeert, hè?' zei hij. En Sally, alleen in de keuken, begon zachtjes te lachen en nam een beslissing. Nee, zei ze tegen zichzelf, daar kom ik anders nooit achter. En als het niet werkt kunnen we altijd nog iets anders verzinnen. Ze dronk haar thee op, zette het kopje in de gootsteen en ging naar boven.
Ze stond op het punt om de slaapkamer binnen te gaan toen ze even bleef staan om te luisteren.
Het huis was stil, zoals altijd op dat uur van de nacht. Ze luisterde even en liep daarna de slaapkamer in, waar ze zich begon uit te kleden. De bijna totale duisternis werd alleen onderbroken door het zachte schijnsel van een lantaarnpaal die een half blok verderop stond.
Ze gleed naast Steve in bed en hij stak zijn armen uit om haar tegen zich aan te trekken. Ze kroop tegen hem aan en legde haar hoofd tegen zijn schouder terwijl ze met haar vingers in het blonde haar, dat zijn borst bedekte, woelde. Ze deed haar ogen dicht om zich in de slaap te laten wegglijden met het tevreden gevoel dat alles bijna zo volmaakt was als ze zich ooit had kunnen toewensen, ondanks wat haar moeder daarvan dacht. Per slot van rekening was het haar leven en niet dat van haar moeder.
En toen was ze weer klaar wakker, met wijdopengesperde ogen en een lichaam dat ineens zo gespannen was als een veer.
Had ze iets gehoord?
Misschien kon ze beter Steve wakker maken.
Nee. Waarom zou ze Steve wekken als ze zelf klaar wakker was?
Ze gleed uit zijn armen en trok een ochtendjas aan. In de hal bleef ze even staan en luisterde ingespannen, ondertussen in gedachten nagaand of ze de deuren op slot had gedaan.
Dat had ze.
Ze wist zich dat duidelijk te herinneren. Vlak nadat Steve naar boven was gegaan had ze een ronde door het huis gemaakt om de deuren te vergrendelen, een gewoonte die ze zich had aangewend in de tijd dat Steve nog veel van huis was, en toen ze vaak 's nachts alleen met Jason thuis was geweest. Die gewoonte had ze nog steeds.
De stilte begon haar te benauwen en ze kon haar eigen hart in de duisternis horen kloppen.
Wat was er?
En als er niets was, waarom was ze dan zo bang?
Ze zei tegen zichzelf dat ze zich aanstelde en draaide zich om om de slaapkamer weer in te gaan.
Maar nog steeds wilde het gevoel niet weggaan.
Ik neem even een kijkje bij de kinderen, besloot ze.
Ze liep door de hal naar Jasons kamer en deed de deur open. Hij lag in bed, de dekens om zijn voeten heengedraaid en een arm om de teddybeer die hij zo af en toe nog mee naar bed nam. Sally maakte voorzichtig de dekens los en stopte haar zoon in. Jason bewoog zich in zijn slaap en draaide zich om. In het vage schijnsel van het raam leek hij op een miniatuuruitgave van zijn vader, met zijn verwarde blonde haar, vierkante kaken en hetzelfde kuiltje in zijn kin waarvan Sally bij Steve vond dat het hem sexy stond. Hoeveel harten ga jij breken als je volwassen bent? vroeg Sally zich af. Ze bukte zich en kuste Jason zachtjes.
'Hè, mam,' zei het jongetje.
Sally keek hem quasi boos aan. 'Ik ging ervan uit dat je sliep.'
'Ik deed net alsof,' antwoordde Jason. 'Is er iets?'
'Mag een moeder tegenwoordig niet meer goedenacht komen wensen?' vroeg Sally.
'Je kust me steeds maar,' klaagde Jason.
Sally boog zich voorover en kuste hem nog een keer. 'Wees blij dat er iemand is die dat doet. Sommige kinderen zijn niet zo gelukkig.' Ze kwam overeind en begon naar de deur te lopen. 'En trap niet weer je dekens weg, anders krijg je longontsteking.' Ze liep Jasons kamer uit in de wetenschap dat hij tinnen vijf minuten de dekens weer zou hebben weggetrapt en dat hij geen longontsteking op zou lopen. Als Julie net zo gezond zou opgroeien als Jason mocht ze zich gelukkig prijzen. Terwijl ze naar Julies kamer liep begon ze te berekenen hoeveel kans ze had om twee kinderen op te voeden zonder te maken te krijgen met ziektes. Die kans, besloot ze, was zo klein dat het de moeite niet loonde erover na te denken.
Ze liep de kamer binnen en plotseling kwam het angstige gevoel weer terug.
Ze ging naar de wieg en keek op Julie neer. De baby leek net zo weinig op haar broertje als op haar vader. Julie had Sally's bijna zwarte haar en dezelfde donkere ogen, en zelfs nu was al te zien dat ze dezelfde fijne botten had. Het is net een poppetje, dacht Sally, een heel klein poppetje. In het vage licht leek de huid van de baby bleek, bijna wit en Sally vond dat ze er koud uitzag, hoewel het roze dekentje nog net zo stevig om haar schoudertjes ingestopt zat als Sally het eerder die avond had achtergelaten.
Sally fronste haar voorhoofd.
Julie was een levendige baby en lag nooit lang achter elkaar stil.
Blijkbaar had ze zich al meer dan een uur niet bewogen.
Sally stak haar hand uit en raakte Julies gezichtje aan.
Het voelde net zo koud aan als het eruitzag.
Terwijl Sally haar dochtertje optilde voelde ze haar wereld in elkaar storten.
Het was niet waar.
Het kon niet waar zijn.
Er was niets aan de hand met Julie.
Ze was koud. Dat was alles, alleen maar koud. Ze hoefde de baby alleen maar tegen zich aan te houden en warm te maken, dan zou alles weer goedkomen.
Sally Montgomery barstte in een hoog, doordringend gegil uit dat de nacht doorpriemde.
Steve Montgomery stond zijn vrouw vanuit de deuropening aan te staren. 'Sally? Sally, wat is er aan de hand?' Behoedzaam, zonder zijn ogen van haar af te wenden liep hij naar zijn vrouw, die bij het raam heen en weer stond te wiegen en met verstikte stem tegen het kleine bundeltje in haar armen praatte. Toen was hij naast haar en probeerde de baby uit haar armen te pakken. Sally pakte het kind nog steviger vast en wierp hem met haar wijdopengesperde ogen een smekende blik toe.
'Bel het ziekenhuis,' fluisterde ze met wanhopige stem. 'Nu meteen. Ze is ziek. O, Steven, ze is ziek!'
Steve raakte Julies steenkoude huid aan en het werd hem zwart voor de ogen. Nee! Nee, dit kan niet. Dit kan niet! Hij draaide zich om en wilde de kamer uitlopen, maar Jason stond met grote ogen van nieuwsgierigheid in de deuropening.
'Wat is er aan de hand?' vroeg de jongen, naar zijn vader opkijkend. Toen keek hij langs Steve naar zijn moeder. 'Is er iets met Julie?'
'Ze is... ze is ziek,' zei Steve die wanhopig probeerde daar zelf in te geloven. 'Ze is ziek en we moeten de dokter gaan bellen. Kom mee.'
Hij trok Jason met zich mee en liep de aangrenzende kamer binnen waar hij de telefoon op het nachtkastje opnam en haastig een nummer begon te draaien. Terwijl hij wachtte tot er aan de andere kant werd opgenomen trok hij zijn zoon tegen zich aan, maar Jason maakte zich snel uit zijn vaders armen los.
'Is ze dood?' vroeg hij. 'Is Julie dood?'
Steve knikte zonder iets te zeggen en toen kwam de telefoniste van het Eastbury Community Hospital aan de lijn. Terwijl hij een ambulance voor zijn dochter bestelde hield hij zijn blik op zijn zoon gericht, maar even later draaide Jason zich met een uitdrukkingsloos gezicht om en liep de kamer uit.
Eigenlijk was Eastbury Community Hospital geen ziekenhuis, maar een particuliere kliniek. Het was begonnen met de praktijk van dokter Arthur Wiseman, die zich dertig jaar geleden in Eastbury als arts gevestigd had. Toen zijn praktijk begon te groeien had Wiseman partners aangenomen. Tien jaar geleden had hij samen met vijf collega's Eastbury Community Hospital Inc. opgericht en de kliniek laten bouwen. Nu waren er zeven artsen die zich allen gespecialiseerd hadden, maar geen van hen had zich zo zeer gespecialiseerd dat hij niet gewoon als huisarts op kon treden. Bij de kliniek hoorden een kleine eerste-hulppost, een operatiezaal, een ziekenzaal en een paar ziekenkamers. Het systeem werkte uitstekend; de patiënten van Eastbury Community hadden het gevoel dat ze meerdere artsen hadden en de artsen hadden altijd zes adviseurs achter de hand. En hoewel Eastbury Community voorlopig niet veel meer dan een miniatuurziekenhuis was, hoopte iedereen dat het in de niet al te verre toekomst tot een écht ziekenhuis zou uitgroeien.
In de operatiezaal keek dokter Malone - die zich op tweeënveertigjarige leeftijd nog steeds niet had neergelegd bij het feit dat hij zijn hele leven bekend zou staan als de jonge dokter Malone - glimlachend neer op het bewusteloze tienjarige kind op de tafel. Een routineblindedarmoperatie, hoewel het een spoedopname was geweest. Hij gaf de verpleegster die hem had geholpen een knipoogje, knipte toen met een geroutineerd gebaar een stukje weefsel van het verwijderde orgaan en gaf dat aan een broeder.
'De gebruikelijke tests,' zei hij. Hij wierp een blik op de anesthesist, die hem met een knikje te kennen gaf dat alles in orde was en liep toen de operatiekamer uit om zich te gaan wassen. Hij stond mistroostig naar de klok te staren en zich af te vragen waarom zoveel blindedarmen juist in de vroege uurtjes van de ochtend begonnen op te spelen, toen hij zijn naam hoorde omroepen.
'Dokter Malone, alstublieft. Dokter Malone.'
Hij droogde zijn handen af en nam de telefoon op. 'Malone.'
'U wordt dringend verzocht naar de eerstehulp te komen, dokter Malone,' meldde de stem van de telefoniste.
'O, Christus.' Malone pijnigde zijn hersens in een poging zich te herinneren wie er die nacht dienst had.
De telefoniste beantwoordde zijn onuitgesproken vraag. 'Het is... het is een van uw patiënten, dokter.'
Malone's frons werd dieper maar hij beperkte zijn commentaar tot een zacht gebrom en hing op. Hij trok zijn operatiejas uit en deed een witte jas aan. Toen hij op weg ging naar de eerstehulppost wist hij al zeker wat er aan de hand was.
Normaal gesproken zou degene die dienst had deze opname behandeld hebben. Dat hij werd opgeroepen kon alleen maar betekenen dat een van zijn patiënten overleden was en aangezien hij toch in de kliniek aanwezig was had iemand besloten dat hij de aangewezen persoon was om de ouders op de hoogte te brengen. Hij vermande zich en bereidde zich voor op het vervelendste aspect van zijn werk.
Vlak voor de deur van de eerstehulppost trof hij een bleke en geschokte verpleegster aan. 'Wat is er gebeurd?' vroeg hij.
'Het is een baby,' antwoordde de verpleegster met bevende stem. Ze knikte naar de deur. 'Ze is daar binnen, samen met haar moeder. Het is Julie Montgomery en Sally wil haar niet loslaten. Ze blijft volhouden dat ze de baby warm moet maken.' Haar stem liet haar even in de steek, maar daarna ging ze verder: 'Ik... ik heb dokter Wiseman gebeld.'
Malone knikte. Julie Montgomery was een patiëntje van hem, maar haar moeder had Art Wiseman als arts. 'Komt hij?'
'Hij kan hier ieder moment zijn,' zei de verpleegster. Ze was nog niet uitgesproken of de gedistingeerde, grijze gestalte van Arthur Wiseman kwam vastberaden naar binnen lopen.
De oudere dokter nam de situatie in één oogopslag op.
Sally Montgomery zat met Julie in haar armen op een stoel. Ze keek met grote, lege ogen naar Wiseman op.
Shock, dacht Wiseman. Ze heeft een shock. Hij liep naar haar toe en probeerde Julie uit haar armen te nemen. Sally kromp ineen en draaide zich half van hem af.
'Ze is koud,' zei Sally en haar stem klonk nauwelijks harder dan een fluistering. 'Ze is koud en ik moet haar warm maken.'
'Ik weet het, Sally,' zei Wiseman zacht. 'Maar waarom laat je ons dat niet doen? Daarvoor ben je toch hierheen gekomen?'
Sally staarde hem aan en knikte. 'Ja... ik ... ik geloof het wel. Ze is niet ziek, dokter Wiseman. Ik weet dat ze niet ziek is. Ze is... ze is alleen maar koud. Zo koud...' Haar stem stierf weg en ze overhandigde het kleine lichaampje aan de dokter. Toen bedekte ze haar gezicht met haar handen en begon te huilen. Wiseman gaf Julie aan Mark Malone.
'Kijk wat je kunt doen,' zei hij zacht.
Malone liet Sally Montgomery aan de zorg van Wiseman over en nam Julie Montgomery mee naar een behandelkamertje. Hij wist al dat hij niets meer voor het kind kon doen. Maar ook al besefte hij dat het veel te Iaat was, toch deed hij een poging. Een paar minuten later, toen hij nog steeds met Julie in zijn armen stond alsof zijn wil alleen genoeg was om haar tot leven te wekken, voelde hij ineens dat er iemand anders het kamertje was binnengekomen en keek op. Het was Wiseman.
'Is ze overleden?' vroeg hij.
Malone knikte. 'Ik kan niets meer doen,' zei hij. 'Ze is al minstens een uur dood.'
Wiseman zuchtte. 'Enig idee wat er gebeurd is?'
'Ik weet het nog niet zeker, maar het lijkt me SIDS (= Sudden Infant Death Syndrome).'
Wiseman sloot zijn ogen en streek met zijn hand het haar naar achteren dat op zijn voorhoofd was gevallen. Verdomme, vloekte hij in zichzelf. Waarom gebeurt zoiets? Waarom? Toen hoorde hij Malone weer iets zeggen.
'Is Steve hier?'
'Hij was iemand aan het bellen. Zijn schoonmoeder denk ik. Ik heb Sally valium voorgeschreven.'
'Dat lijkt me goed. Wil je dat ik met Steve praat?'
Wiseman, met zijn ogen op het kleine lichaampje van Julie Montgomery gericht, antwoordde niet meteen. Toen hij eindelijk iets zei klonk zijn stem hol. 'Ik doe het wel,' zei hij. 'Ik ken Steve bijna net zo goed als Sally.' Hij zweeg even en zei toen: 'Verricht je sectie?'
'Natuurlijk,' antwoordde Malone, 'maar ik denk niet dat we iets zullen vinden. Julie Montgomery was een van de gezondste baby's die ik ooit onder ogen heb gehad. En ik heb haar twee dagen geleden nog onderzocht. Niets aan de hand. Helemaal niets. Verdomme!'
Malone keek neer op het kleine gezichtje in zijn armen. Zo te zien lag Julie Montgomery te slapen. Behalve dan dat ze dodelijk bleek en onnatuurlijk koud was. Geen verwondingen, geen spoor van ziekte.
Alleen de dood.
'Ik neem haar mee naar beneden,' zei Malone. Hij draaide zich om en Wiseman bleef hem nakijken tot hij om een hoek verdwenen was. Toen pas ging hij terug naar de wachtkamer, waar Steve Montgomery inmiddels naast zijn vrouw had plaatsgenomen en haar hand vasthield. Hij keek de dokter met een vragende blik aan en Wiseman schudde zijn hoofd.
'We konden niets meer doen,' zei hij terwijl hij Steves schouder aanraakte. 'Helemaal niets.'
'Maar wat is er gebeurd?' vroeg Steve. 'Ze was gezond. Er was niets met haar aan de hand. Helemaal niets!'
'Dat weten we nog niet,' antwoordde Wiseman. 'We zullen sectie verrichten, maar ik denk niet dat we iets zullen vinden.'
'Waarom niet?' vroeg Sally. De leegheid was nu uit haar ogen verdwenen maar uit haar gezicht sprak een pijn die Wiseman bijna nog verontrustender vond dan de shock waarin ze verkeerd had. Ze komt er wel overheen, zei hij tegen zichzelf. Het zal moeilijk zijn, maar ze komt er wel overheen.
'Waarom gaan jullie niet naar huis?' stelde hij voor. 'Het heeft geen enkele zin om hier te blijven. Morgen zullen we erover praten, goed?'
Sally kwam overeind en leunde tegen Steve aan. 'Wat is er gebeurd?' vroeg ze. 'Baby's gaan toch niet zo maar dood?'
Wiseman nam haar nauwkeurig op om haar toestand te beoordelen. Als er iemand anders dan Sally Montgomery tegenover hem had gestaan zou hij tot de volgende ochtend gewacht hebben, maar hij kende Sally al jaren en wist dat ze erg sterk was. De valium had haar gekalmeerd en zou haar voorlopig kalm houden.
'Soms wel,' zei hij zacht. 'Het wordt wiegendood genoemd, de medische term luidt SIDS. Mark Malone denkt dat dat haar overkomen is.'
'O, God,' zei Steve Montgomery. Hij zag Julies gezichtje voor zich, haar vrolijke oogjes en glimlachende mondje, terwijl ze lachend en kraaiend met haar kleine handjes zijn vinger vastgreep.
En nu ineens niets meer.
De tranen begonnen over zijn gezicht te stromen. Hij deed geen poging
om ze weg te vegen.
Toen de lentemorgen boven Eastbury begon te dagen stond Steve Montgomery op en liep naar het raam. Sally en hij waren in de zitkamer, en daar waren ze de hele nacht geweest Ze waren allebei bang geweest om naar bed te gaan, bang om de gedachten die in de duisternis op hen af zouden komen onder ogen te zien. Maar nu was het niet donker meer en Steve liep de kamer door om de lampen uit te doen.
'Niet doen,' fluisterde Sally. 'Doe dat alsjeblieft niet'. Steve begreep wat ze bedoelde en deed de lichten weer aan. Daarna ging hij opnieuw naast haar zitten en drukte haar tegen zich aan. Woorden hadden ze niet nodig, eikaars aanwezigheid was genoeg om kracht uit te putten. Na een poosje kwam er een geluid van boven en klonken er voetstappen op de trap. Even later verscheen Sally's moeder in de kamer. Ze aarzelde even en liep toen naar de bank om Sally in haar armen te nemen.
'Mijn arme meisje,' zei ze zacht en haar stem klonk teder. 'O, mijn arme meisje. Wat is er gebeurd? Sally, wat is er gebeurd?'
Haar moeders stem scheen iets in Sally los te maken en de tranen, die al uren geleden op hadden moeten zijn, begonnen opnieuw te stromen. Ze drukte zich met haar lichaam dat schokte van het snikken tegen haar moeder aan. Boven haar dochters hoofd zochten Phyllis Paines ogen die van Steve.
'Wat is er gebeurd, Steve ?' vroeg ze. 'Wat is er met mijn kleindochter gebeurd?'
Ik moet me beheersen, dacht Steve. Ik moet sterk zijn. Voor Sally. Ik moet iedereen op de hoogte brengen, ik moet regelingen treffen en ik moet voor mijn vrouw en zoon zorgen. Dat kan ik nooit, schoot er toen doorzijn hoofd, dat houd ik nooit vol, ik stort vast en zeker in. O, God, waarom moest u Julie wegnemen? Waarom mij niet? Ze was nog maar een baby. Zo'n klein hummeltje.
Hij wilde ook huilen, zijn gezicht in de boezem van zijn vrouw begraven om de pijn kwijt te raken, maar hij wist dat dat niet kon. Nu niet, en misschien zelfs nooit. Hij beantwoordde de strakke blik van zijn schoonmoeder.
'Er is helemaal niets met haar gebeurd,' zei hij terwijl hij zijn uiterste best deed om rustig te klinken. 'Ze is zo maar gestorven. Ze noemen het wiegendood.'
Er verscheen een harde blik in Phyllis' ogen. 'Wat een onzin,' zei ze. 'Dat betekent alleen maar dat de artsen niet precies weten wat er aan de hand is. Maar er is iets met dat kind gebeurd. En ik wil weten wat.'
Ondanks Sally's verdriet drongen haar moeders woorden tot haar door. Ze maakte zich los uit haar omhelzing en keek haar aan. 'Wat bedoel je?' vroeg ze met schelle stem. 'Wat bedoel je daarmee?'
Phyllis stond op en probeerde de juiste woorden te vinden. Ze wist bij wie de schuld lag, wist dat zelfs heel goed, maar kon dat moeilijk zeggen. Nog niet Later, als Sally over de schok heen was, zou ze met haar praten. Nu moest ze voor haar dochter zorgen... zoals haar dochter voor Julie had moeten zorgen.
'Ik zeg helemaal niets,' verdedigde ze zich. 'Het enige wat ik beweer is dat doktoren zichzelf graag indekken. Baby's gaan niet zo maar dood, Sally. Er is altijd een reden. Maar als de doktoren te lui zijn om dat te onderzoeken, of domweg niet genoeg weten, noemen ze het wiegendood. Maar er is altijd een reden,' herhaalde ze. Haar ogen bewogen zich van Sally naar Steve en toen weer terug naar Sally. Toen ze weer begon te spreken klonk haar stem milder. 'Ik blijf hier een paar dagen om voor Jason en de huishouding te zorgen. Wat dat betreft hoeven jullie je dus geen zorgen te maken.'
'Bedankt, Phyl,' zei Steve zacht. 'Bedankt.'
'Daar zijn moeders toch voor?' zei Phyllis. 'Om voor hun kinderen te zorgen?' Ze keek Sally nogmaals aan, waarna ze zich omkeerde en de trap opliep. Even later hoorden ze haar tegen Jason praten en daarna Jasons eigen stem, die zijn grootmoeder luidkeels met allerlei vragen bestookte. Sally bleef een hele tijd zwijgen en toen ze eindelijk iets tegen Steve zei keek ze hem niet aan.
'Ze denkt dat ik iets verkeerds met Julie heb gedaan,' zei ze dof. 'Of dat ik juist iets heb nagelaten. Ze denkt dat het mijn schuld is.'
Steve moest inwendig kreunen om de hopeloosheid die er in zijn vrouws stem doorklonk en stak zijn armen uit om haar tegen zich aan te trekken. 'Nee, liefje, dat denkt ze echt niet. Dat... dat is gewoon de manier waarop ze reageert. Je weet toch hoe ze is?'
Sally knikte. Ik weet hoe zij is, dacht ze. Maar weet ze ook hoe ik ben? Kent ze me? Haar gedachten werden onderbroken door Jason die de trap kwam afstormen. Midden in de kamer bleef hij staan, met afzakkende pyamabroek en zijn handen in zijn zij.
'Wat is er met Julie gebeurd?' vroeg hij.
Steve beet op zijn lip. Hoe moest hij het uitleggen? Hoe kon hij de dood aan een achtjarige uitleggen terwijl hij er zelf niets van begreep? 'Julie is gestorven,' zei hij. 'We weten niet waarom. Ze is... zo maar ineens doodgegaan.'
Jason zweeg en zijn ogen stonden nadenkend. Daarna knikte hij en fronste zijn voorhoofd. 'Hoef ik vandaag dan niet naar school?' vroeg hij.
Omdat ze te geschokt en te uitgeput was om de onschuld in haar zoons woorden te herkennen drong alleen de kinderlijke ongevoeligheid ervan tot Sally door.
'Natuurlijk moet je vandaag naar school,' schreeuwde ze. 'Denk je dat ik tijd voor je heb? Denk je dat ik alles kan? Denk je dat ik...' Haar stem liet haar in de steek en ze liet zich snikkend op de bank terugvallen terwijl haar moeder de trap afkwam rennen. Jason keek met een gezicht dat spierwit zag van verbijstering en gekwetstheid van zijn moeder naar zijn vader.
'Het is in orde,' zei Phyllis tegen hem terwijl ze hem optilde. 'Natuurlijk hoef je vandaag niet naar school. Ga jij nu maar naar boven om je aan te kleden, dan maak ik ondertussen je ontbijt klaar.' Ze kuste de jongen op zijn wang en zette hem terug op de vloer.
'Goed, oma,' zei Jason zacht. En na nog een verwonderde blik op zijn ouders rende hij de trap weer op.
Toen hij weg was sloeg Steve zijn armen om zijn vrouw heen. 'Ga nu naar bed, liefje,' zei hij smekend. 'Je bent uitgeput en Phyllis is er om alles te regelen. We zullen goed voor je zorgen, dan ben je zo weer de oude. Doe je dat?'
Sally was te moe om tegen te stribbelen en liet gewillig toe dat Steve haar naar boven bracht, uitkleedde en in bed stopte. Maar toen hij haar na haar gekust te hebben alleen liet kon ze de slaap niet vatten.
In plaats daarvan schoten haar moeders woorden haar weer te binnen. 'Daar zijn moeders toch voor? Om voor hun kinderen te zorgen?' Het was een beschuldiging; dat had Sally best begrepen. Misschien had ze wel iets gedaan - of nagelaten - waardoor Julie was gestorven.
Had ze er niet over gedacht om zich te laten aborteren? Hadden zij en Steve het er niet heel lang over gehad of ze echt nog wel een kind wilden? Hadden ze niet net zo lang gepraat tot het te laat was?
Maar toen Julie eenmaal geboren was hadden ze van haar gehouden. Net zoveel als van Jason, of misschien zelfs meer.
Was dat wel zo?
Misschien hadden ze alleen maar gedaan alsof ze van haar hielden omdat dat hun plicht was. Je hoort van je kinderen te houden.
Misschien hadden ze niet genoeg van Julie gehouden.
Misschien had ze, in het diepst van haar hart, Julie nog steeds niet gewild.
Terwijl ze in een rusteloze slaap wegzakte bleef Sally haar moeders stem horen en haar ogen zien, die haar beschuldigden.
Haar dochter was dood en ze kon op geen enkele manier aantonen dat het niet haar schuld was.
Ze kon haar moeder er niet van overtuigen en ze kon zichzelf er niet van overtuigen.
Tijdens haar slaap werd er een eerste kiem van schuldgevoel in Sally's ziel gelegd, een schuld die net zo dodelijk voor haar ziel was als een kankergezwel voor haar lichaam.
Sally Montgomery's leven was in één nacht volkomen veranderd.
Randy Corliss zat doelloos met zijn lepel in zijn doorweekte cornflakes te roeren. Hij had al besloten dat hij ze niet op zou eten.
Nog vijf minuten en zijn moeder zou de deur uit zijn.
Daarna kon hij de cornflakes in de vuilnisbak gooien en een reep pikken om onderweg naar school op te eten. Hij staarde ingespannen naar de grote wijzer van de klok, maar wist niet zeker of er eigenlijk wel beweging in zat. Kocht zijn moeder maar zo'n klok als ze op school hadden, waarbij je de wijzer bij iedere minuut vooruit zag springen. Maar dat zou ze toch nooit doen. Misschien als hij het zijn vader volgend weekend zou vragen...
Terwijl hij met zijn negenjarige hersens over dit probleem zat te piekeren luisterde hij met een half oor naar de gebruikelijke preek van zijn moeder die hem vertelde dat hij uit school rechtstreeks naar huis moest gaan, de deur niet open mocht doen voor hij gekeken had wie er op de stoep stond en dat hij meteen de buurvrouw, mevrouw Willis, van zijn thuiskomst op de hoogte moest brengen. Eindelijk boog ze zich voorover om hem op zijn wang te kussen en verdween in de garage, die aan de keuken grensde. Pas toen hij haar de auto hoorde starten en zeker wist dat ze weg was stond hij op om die vreselijke cornflakes weg te gooien.
Om vijf minuten over acht stapte Randy Corliss de heldere lentemorgen in en begon aan de lange wandeling die via Jason Montgomery's huis naar school voerde. Overal om hem heen kwamen kinderen van zijn leeftijd de huizen uit en vormden op straat groepjes van twee of drie, die fluisterend en giechelend op weg gingen. Iedereen leek wel een vriendje of vriendinnetje te hebben.
Iedereen, behalve Randy Corliss.
Randy begreep eigenlijk niet goed waarom hij zo weinig vriendjes had. Een hele tijd geleden, toen hij nog maar zes was, had hij er een heleboel. Maar in de afgelopen drie jaar waren ze allemaal verdwenen.
En hij was echt niet de enige van wie de ouders gescheiden waren. Een heleboel kinderen woonden alleen met hun moeder, en sommigen zelfs met hun vader. Dat waren de kinderen waar Randy jaloers op was - de kinderen die bij hun vader woonden. Hij nam zich voor om het daar ook met zijn vader over te hebben in het weekend. Misschien lukte het hem deze keer om hem over te halen. Dat probeerde hij nu al bijna een jaar - vanaf die keer, vorige zomer, dat hij was weggelopen.
Vorige zomer was helemaal niet leuk geweest. Niemand had met hem willen spelen en in de eerste maand had hij toegekeken en gewacht tot ze hem zouden vragen om mee te doen met ballen, of zwemmen, of om mee te gaan naar het bos, of wat ze ook maar deden.
Maar dat hadden ze niet gedaan en toen hij het eindelijk niet meer uithield had hij aan Billy Semple gevraagd wat er aan de hand was. Billy, die zijn laatste vriendje was geweest, had Randy eerst een tijdje aangestaard en toen naar het gips om zijn been gekeken. Daarna had hij zonder iets te zeggen zijn schouders opgehaald.
Randy wist best hoe Billy aan dat gips was gekomen. Hij en Billy waren op een dag in de achtertuin van de Semples aan het spelen toen Randy had bedacht dat het misschien wel leuk was om van het dak te springen. Eerst hadden ze het garagedak geprobeerd, maar daar was niets aan geweest. Randy had als eerste gesprongen en was in de composthoop geland, daarna sprong Billy.
Toen had Randy voorgesteld om het dak van het huis te proberen en Billy had angstig omhooggekeken. Maar omdat hij niet laf wilde lijken had Billy uiteindelijk met het plan ingestemd. Ze hadden met zijn tweeën een ladder opgesnord en waren naar de dakrand geklommen, waar ze eerst een paar minuten op hun hurken naar beneden hadden zitten kijken. Randy had als eerste gesprongen.
Toen hij op de grond terechtkwam had hij even een stekende pijn in zijn enkels gevoeld. Hij had een koprol gemaakt en tegen de tijd dat hij opstond was de pijn verdwenen. Hij had grijnzend naar Billy opgekeken.
'Kom op!' had hij geschreeuwd. 'Er is niks aan!' Toen Billy bleef aarzelen was Randy hem gaan pesten en net toen Billy besloten had om te springen was mevrouw Semple de achtertuin ingekomen om te kijken wat er aan de hand was. Ze was net op tijd om te zien hoe haar zoon van het dak sprong en zijn rechterbeen brak. Woedend had ze Randy de tuin uitgestuurd en later die middag had ze Randy's moeder opgebeld om te zeggen dat Randy niet langer welkom was bij haar thuis.
Nu is het genoeg, had ze gezegd. Ze had gehoopt dat dit niet nodig zou zijn, maar na vandaag voelde ze zich genoodzaakt om zich bij de andere moeders in de buurt aan te sluiten en haar zoon te verbieden ooit nog met Randy Corliss te spelen.
Het feit dat het een ongeluk was geweest had niets uitgemaakt. Randy was een waaghals en had een slechte invloed.
En zo had de zomer zich voortgesleept. Randy, die met de dag eenzamer werd, was in zijn eentje door de stad en door de bossen gaan zwerven, zich ondertussen afvragend wat er in vredesnaam mis was gegaan.
Toen was hij Jason Montgomery tegengekomen en ook al was Jason dan een jaar jonger dan hijzelf, toch had hij hem meteen gemogen. Volgens hem was Jason anders dan andere kinderen. De andere kinderen waren lafaards, maar Jason niet. De dag na hun ontmoeting waren ze al boezemvrienden en Randy had Jason het hele jaar door iedere dag voor schooltijd afgehaald.
Vandaag liep hij, net als anders, achterom toen hij bij het huis van de Montgomery's aankwam.
'Jason! Jaaaason!' riep hij. De achterdeur ging open en hij herkende Jasons grootmoeder. 'Is Jason er niet?' vroeg hij.
'Hij gaat vandaag niet naar school,' zei Jasons grootmoeder tegen hem. Ze stond op het punt de deur dicht te doen toen Jason achter haar opdook en langs haar heenglipte.
'Hoi,' zei Jason.
Randy staarde zijn vriendje verwonderd aan. 'Ben je ziek?' vroeg hij.
'Nee,' antwoordde Jason. Daarna keek hij Randy strak aan en zei: 'Mijn kleine zusje is vannacht doodgegaan, daarom hoef ik vandaag niet naar
school.'
Het duurde even voor Randy die mededeling verwerkt had en hij had geen enkel idee wat hij daarop moest zeggen. Hij had Jasons kleine zusje maar een keer gezien en er niet veel aan gevonden. Ze had alleen maar gehuild en Jason had hem verteld dat ze aan een stuk door in haar broek plaste. 'Wat is er met haar gebeurd?' vroeg hij uiteindelijk.
Jason aarzelde en haalde toen zijn wenkbrauwen op. 'Weet ik niet. Pap zegt dat ze zo maar dood is gegaan. Maar in ieder geval hoef ik niet naar school.'
'Dat is niet gek,' zei Randy. Daarna keek hij Jason met een frons in zijn voorhoofd aan. 'Heb je iets met haar uitgehaald?'
'Hoe kom je daarbij?' vroeg Jason.
Randy wipte onbehaaglijk van zijn ene op zijn andere been. 'Ik weet niet. Ik... ik vroeg het me alleen maar af. Billy Semples moeder dacht...' Hij hield op omdat hij niet precies wist hoe hij zijn gedachten onder woorden moest brengen. Billy Semples moeder had gedacht dat hij Billy pijn wilde doen, hoewel ze dat nooit hardop gezegd had.
'Heb jij Billy van het dak geduwd?' vroeg Jason.
'Nee.'
'En ik heb niets met Julie gedaan,' zei Jason. 'Tenminste, ik geloof van niet'
Voor Jason daar iets aan toe kon voegen deed zijn grootmoeder de achterdeur open en zei tegen hem dat hij binnen moest komen. Randy bleef wachten tot zijn vriendje in het huis was verdwenen en vervolgde daarna de weg naar school.
Hij had weinig zin vandaag. Zonder Jason zou er helemaal niets aan zijn. Het zou weer net zo zijn als afgelopen zomer, toen hij Jason nog niet kende en hij had zitten wachten tot zijn vriendjes hem weer zouden accepteren.
Wachten is echter veel gemakkelijker voor een volwassene dan voor een negenjarige en terwijl hij wachtte had hij zichzelf beziggehouden met allerlei kattekwaad. Hij was dingetjes gaan stelen uit het winkeltje van meneer Higgins. Niets duurs, gewoon een paar kleine dingetjes.
Tot op een dag meneer Higgins hem had betrapt.
Randy zou die dag nooit vergeten. Hij was de winkel al bijna uit toen hij een hand op zijn arm voelde en toen hij zich omdraaide had meneer Higgins dreigend op hem neergekeken en geëist dat hij zijn zakken zou leeghalen.
Er had niet eens een prijsje op de jojo gezeten, maar Randy had de moeite niet genomen om net te doen of hij hem niet gestolen had. Met een lijkbleek gezicht en zijn ogen vol tranen had hij zijn excuses gestameld en beloofd dat hij het nooit meer zou doen.
Maar meneer Higgins had dat niet voldoende gevonden. Hij had de politie gebeld en uitgelegd dat, hoewel hij geen aanklacht wilde indienen, het hem een goed idee leek als iemand Randy Corliss eens flink onder handen nam. 'Maak hem maar goed bang,' had Randy hem in de hoorn horen zeggen. 'Dat zal hem wel leren.' Randy was meegenomen naar het politiebureau waar ze hem een cel hadden laten zien en ze hadden hem verteld dat hij daar waarschijnlijk de nacht zou moeten doorbrengen. Toen hadden ze zijn vingerafdrukken en een foto van hem genomen en hem gewaarschuwd dat hij in de gevangenis zou belanden als hij ooit weer eens iets zou stelen.
Toen ze hem uiteindelijk lieten gaan beefde Randy over al zijn ledematen. Die avond was het voor het eerst in hem opgekomen om weg te lopen.
Niemand vond hem aardig en zijn moeder leek nooit tijd voor hem te hebben. De enige die wat om hem gaf, bedacht hij, was zijn vader Hij had zijn vader opgebeld en hem gesmeekt om hem te komen halen, maar Jim Corliss had hem verteld dat hij dat niet kon doen, in ieder geval niet meteen. Toen had zijn vader gevraagd of hij zijn moeder mocht spreken en Randy had gehoord hoe zijn moeder ruzie maakte met zijn vader en hem verzekerde dat ze Randy nooit zou laten gaan, en dat zijn vader ook maar beter niets kon proberen. Toen de ruzie eindelijk over was had hij weer met zijn vader gepraat.
'Ik zal zien wat ik kan doen,' had Jim beloofd. 'Maar er bestaan wetten voor dit soort dingen, Randy, en als ik je gewoon zou komen ophalen overtreed ik die. Begrijp je dat?'
Dat probeerde Randy, maar het lukte hem niet. Het enige dat hij begreep was dat hij Eastbury haatte, en zijn moeder, en zijn vrienden die zijn vrienden niet meer waren, en dat hij bij zijn vader wilde wonen. Toen was het plan in hem opgekomen. Misschien was het wel zo dat zijn vader hem niet kon komen halen, maar als hij nu eens zelf naar zijn vader toeging?
Twee dagen later nam hij de beslissing. Toen hij er zeker van was dat zijn moeder sliep kleedde hij zich aan en sloop het huis uit. Hij wist waar zijn vader woonde - het was maar acht kilometer als je niet via de weg ging. En hij kende de bossen op zijn duimpje, hij had er zijn hele leven in rondgezworven. Hij rekende erop dat hij binnen twee uur bij zijn vader zou zijn.
Maar waar hij geen rekening mee had gehouden was dat de bossen er 's nachts zo anders uitzagen. Hij liep een poosje met stevige pas door, terwijl hij zich bijlichtte met de zaklantaarn die hij uit de keukenla had gepakt, en genoot van het avontuur. Maar toen het pad zich splitste raakte hij in de war.
Bij daglicht zou het gemakkelijk zijn geweest. Hij zou alles herkend hebben - de bomen, de stenen, de beek die door het bos naar Langston stroomde, waar zijn vader woonde. Maar in het donker, met overal dansende schaduwen, wist hij niet welke kant hij op moest. Uiteindelijk nam hij een besluit en probeerde zichzelf wijs te maken dat hij de goede beslissing had genomen, hoewel hij daar helemaal niet zeker van was.
Even later splitste het pad zich opnieuw. Deze keer had hij totaal geen idee welke richting hij uit moest. Hij bleef een hele poos staan en luisterde naar de nachtgeluiden - de vogels die zachte geluidjes maakten in hun slaap, het geritsel van de wasberen in het struikgewas - en kwam uiteindelijk tot de conclusie dat het misschien toch niet zo'n goed idee was geweest om door de bossen te gaan. Hij draaide zich om en begon aan de terugweg.
Weer een splitsing.
Nu begon Randy ongerust te worden. Hij kon zich deze splitsing helemaal niet herinneren. Was hij hier echt op de heenweg langsgekomen?
De geluiden om hem heen begonnen ineens onheilspellend te klinken. Was er iets in de duisternis, net buiten het bereik van de zaklantaarn, dat op hem loerde?
Hij draaide zich met een ruk om, scheen met zijn zaklantaarn tussen de bomen en zag overal lichtpuntjes opgloeien.
Er waren ogen in de nacht - gloeiende gele ogen - en ineens was Randy doodsbenauwd. Hij begon langs het pad te rennen zonder zich af te vragen waar hij heen ging of waar het pad heen leidde. Hij wilde alleen maar uit het bos zien te komen.
En toen zag hij in de duisternis voor zich een licht bewegen. Toen nog een en nog een. Hij rende erop af, maar ze verdwenen.
Daarna zag hij ze nog een keer tussen de bomen flitsen, waarna ze weer verdwenen.
Hij bleef ineens stilstaan omdat hij eindelijk begreep waar die lichten vandaan kwamen. Hij was aan de rand van het bos, vlak bij een weg. Maar welke weg? Hij had geen idee.
Hij bleef een poosje staan en overwoog wat hij het beste kon gaan doen. Hij wilde echt graag naar huis, maar hij wist niet zeker welke kant hij dan op moest Hij probeerde zich te herinneren welke wegen er langs het bos liepen, maar het wilde hem niet te binnen schieten, voornamelijk omdat het steeds kouder werd, besloot hij iets te doen. Hij liep het bos uit en begon langs de weg te lopen, met de zaklantaarn stevig in zijn rechterhand geklemd.
Er stopte een auto naast hem. Een politieauto uit Eastbury.
'Waar ga je heen, joh?' vroeg de politieagent
'N... naar huis,' stamelde Randy.
'Eastbury?' vroeg de agent.
'Ja.'
'Dan loop je de verkeerde kant op.' De agent leunde opzij en deed het portier open. 'Stap in.'
Doodsbang, terwijl beelden van gevangeniscellen door zijn hoofd spookten, deed Randy wat hem gezegd werd. 'Arresteert u me?' vroeg hij en zijn stem klonk nog ieler dan hij zichzelf al voelde.
Er speelde een glimlach om de mond van de agent en hij wierp Randy een snelle blik toe. 'Ben je een misdadiger?'
'Ikke?' Randy sperde zijn ogen wijd open en schudde zijn hoofd. 'Ik... ik wilde bij mijn vader op bezoek.'
'Ik dacht dat je zei dat je op weg naar huis was.'
Randy draaide zenuwachtig in zijn stoel. 'Nou... mijn vaders huis is ook mijn huis. Ja toch?'
'Niet als je bij je moeder woont. Wou je weglopen?'
Randy staarde somber naar buiten. Hij was ervan overtuigd dat hij in de gevangenis zou belanden. 'Ik... ik geloof het wel.'
'Voel je je zo rot?'
Randy keek de agent aan en zag dat hij glimlachte. Was het mogelijk dat hij niet kwaad op hem was? Hij knikte verlegen.
De agent keek hem even streng aan, maar Randy was ineens zijn angst kwijt en toen de man begon te spreken verdwenen zijn zorgen helemaal. 'Ik ben brigadier Bronski,' zei de politieagent tegen hem. 'Zullen we een colaatje gaan drinken en even rustig praten?'
'Waar?' vroeg Randy.
'Ik weet hier ergens een klein cafeetje.' Bronski keerde de surveillancewagen en ging op weg naar Eastbury. 'Wil je dat ik je moeder bel?'
'Nee!'
'Je vader?'
'Wilt u dat doen?'
'Natuurlijk.' Bronski stopte bij een wegrestaurant en nam Randy mee naar binnen. Hij bestelde cola voor Randy en koffie voor zichzelf. Met horten en stoten kwam het verhaal eruit, eindigend met de ruzie die zijn vader en moeder aan de telefoon hadden gehad. Toen Randy uitverteld was keek de agent hem strak aan.
'Ik denk dat we beter je moeder op kunnen bellen, Randy,' zei hij.
'Waarom?'
'Omdat je bij haar woont Als we je vader bellen moet hij jouw moeder bellen en dan zou ze kunnen denken dat dit alles zijn idee was. En dan zegt ze misschien dat je hem nooit meer mag zien. Begrijp je?'
'Ik... ik geloof het wel,' zei Randy onzeker. Brigadier Bronski had zijn moeder gebeld en hem thuisgebracht.
Zijn moeder was woedend op hem geweest en had hem verweten dat het al moeilijk genoeg was om hem groot te brengen en dat ze er niet op zat te wachten dat hij ook nog eens een keer ging weglopen. Uiteindelijk had ze hem naar bed teruggestuurd en Randy had zich de hele verdere nacht liggen afvragen wat zijn volgende stap moest zijn.
Daar had hij zich vanaf die nacht voortdurend mee beziggehouden. Hij had zijn vader gesmeekt hem te komen halen en zijn vader, die nooit echt nee, maar ook nooit ja zei, had gezegd dat hij geduld moest hebben, dat de toestand wel zou verbeteren.
Maar er waren maanden voorbijgegaan zonder dat er iets veranderde.
Weliswaar was hij Jason tegengekomen, maar zijn moeder had nog steeds geen tijd voor hem. En iedere keer als hij zijn vader zag werd hem verteld dat hij moest wachten, dat zijn vader eraan 'werkte'. Nu was het al weer voorjaar en de zomer zou niet lang meer op zich laten wachten. Zou het weer een eenzame zomer voor hem worden waarin hij in zijn eentje door de stad en de bossen zou zwerven, op zoek naar iets om te doen? Het zat er dik in.
Als Jasons zusje iets was overkomen mocht Jason misschien niet eens meer met hem spelen. Dan zou hij weer alleen zijn.
Randy hoorde een auto claxonneren en schrok op uit zijn gepeins. Alle andere kinderen waren verdwenen. Hij keek op het horloge dat zijn vader hem voor zijn negende verjaardag had gegeven. Het was bijna half negen. Als hij niet opschoot zou hij te laat op school komen. Toen hoorde hij iemand roepen.
'Randy! Randy Corliss!'
Tegen de stoeprand stond een blauwe auto geparkeerd, een auto die hij niet herkende. Op de bestuurdersplaats zat een vrouw hem glimlachend aan te kijken. Hij liep aarzelend op de auto toe, zijn broodtrommeltje onder zijn arm geklemd.
'Hallo, Randy,' zei de vrouw.
'We bent u?' Randy deed een stap achteruit omdat hij zich herinnerde dat zijn moeder hem altijd voor vriendelijke vreemden waarschuwde.
'Ik heet Bowen. Louise Bowen. Ik kom je halen.'
'Me halen?' vroeg Randy. 'Waarom?'
'Om je naar je vader te brengen,' zei de vrouw. Randy's hart begon sneller te kloppen. Zijn vader? Had zijn vader deze vrouw gestuurd? Zou het dan eindelijk echt gebeuren? 'Hij wilde dat ik je van huis haalde,' hoorde hij de vrouw zeggen, 'maar ik was te laat. Het spijt me.'
'Dat geeft niet,' zei Randy. Hij liep dichter naar de auto toe. 'Brengt u me naar papa's huis?'
De vrouw leunde opzij en deed het portier open. 'Straks,' beloofde ze. 'Stap in.'
Randy wist dat hij niet in moest stappen, wist dat hij zich om moest draaien en weg moest rennen en bij het dichtstbijzijnde huis om hulp moest vragen. Voor dit soort dingen - vreemden die je in hun auto mee wilden nemen - had zijn moeder hem vanaf zijn vroegste jeugd gewaarschuwd.
Maar dit lag anders. Dit was een vriendin van zijn vader. Dat moest wel, want ze scheen alles te weten van zijn plannen om bij zijn vader te gaan wonen en van zijn vaders plannen om hem bij zijn moeder weg te halen. Bovendien had zijn moeder hem altijd voor mannen gewaarschuwd, nooit voor vrouwen. Hij keek de vrouw nog eens aan. Ze keek met een twinkeling in haar bruine ogen terug en haar glimlach gaf hem het gevoel dat ze samen iets avontuurlijks gingen doen. Hij nam een besluit, stapte in de auto en trok het portier dicht. De auto gleed weg van de stoeprand.
'Waar gaan we heen?' vroeg Randy.
Louise Bowen wierp een blik op de jongen die verwachtingsvol naast haar zat. Hij zag er net zo leuk uit als op de foto die ze van hem gezien had, met zijn groene ogen en donker, golvend haar dat een strijdlustig gezichtje met een stompe neus omkranste. Hij had een stevig lichaam en hoewel ze een vreemde voor hem was leek hij totaal niet bang voor haar te zijn. Louise vond Randy Corliss meteen aardig.
'We gaan naar je nieuwe school.'
Randy fronste zijn voorhoofd. Een nieuwe school? Als hij naar een nieuwe school ging, waarom bracht zijn vader hem daar dan niet heen? De vrouw scheen te weten wat hij dacht, hoewel hij niets gezegd had.
'Je zult je vader gauw zien. Maar je moet een paar dagen op die school blijven tot hij alles met je moeder geregeld heeft. Je vindt het er vast leuk,' beloofde ze. 'Het is een speciale school, alleen voor jongens zoals jij en je zult er een hoop vrienden maken. Klinkt dat niet goed?'
Randy knikte aarzelend, niet langer ervan overtuigd dat hij in de auto had moeten stappen. Maar toch, als hij er goed over nadacht was het allemaal ergens wel logisch. Zijn vader had hem verteld dat er zich een hoop problemen zouden voordoen als hij bij zijn moeder wegging. En zijn vader had hem ook verteld dat hij naar een andere school zou moeten. Vandaag was het blijkbaar zover.
Randy zakte achterover in zijn stoel en keek uit het raam. Ze reden Eastbury uit, richting Langston. Daar woonde zijn vader, dus dat klopte wel.
Alleen had hij niet echt het gevoel dat alles klopte. Diep in zijn hart had Randy het akelige gevoel dat er iets helemaal mis was.
Het was geen beste dag geweest voor Lucy Corliss. Ze had de morgen besteed aan het bekijken van de huizen die net op de markt waren gekomen. Huizen waarvan ze persoonlijk dacht dat ze de grond waarop ze stonden niet waard waren, werden aangeboden voor meer dan honderdduizend dollar. Gezien de prijzen en de hoogte van de hypotheekrente kon ze zich niet voorstellen dat iemand zich zou kunnen veroorloven om zo'n huis te kopen. Dat betekende dat haar commissies zouden zakken. Terwijl ze net deed of ze in de huizen geïnteresseerd was had ze voor zichzelf haar financiële positie aan een onderzoek onderworpen en plannen gemaakt om op haar uitgaven te gaan bezuinigen. Voorlopig was de situatie nog niet hopeloos - in de komende paar maanden zouden drie verkopen, waarin ze bemiddeld had, hun beslag vinden en die commissies zouden haar, als ze voorzichtig was, de rest van het jaar doorhelpen. Maar daarna?
Tijdens de lunch besprak ze het probleem met Bob Owen, die niet alleen haar werkgever was, maar ook haar vriend. Ze kende Bob al vanaf haar kinderjaren en hij had haar door heel wat moeilijke situaties heen geholpen.
Toen haar huwelijk op de klippen dreigde te lopen had Bob met een sympathiek oor naar haar klachten geluisterd en haar uiteindelijk verteld dat ze op moest houden met jeremiëren en iets moest gaan doen. Toen de crisis zich ten slotte voordeed was ze naar Bob gestapt om zijn advies te vragen.
Haar probleem was op dat moment tweeledig. Ze was zwanger en haar man had haar in de steek gelaten. Eigenlijk, zo had ze Bob toevertrouwd, was Jim Corliss weggegaan omdat ze zwanger was. Hij had haar ervan beschuldigd dat ze hem met een baby aan zich probeerde te binden.
'Is dat zo?' had Bob gevraagd. Het had een hele tijd geduurd voor Lucy antwoord gaf. Ten slotte had ze toegegeven dat het misschien onbewust een rol had gespeeld. Misschien had ze gedacht dat Jim door de verantwoordelijkheid van het vaderschap rustiger zou worden, dat het hem zou doen inzien dat het leven uit meer bestond dan snelle auto's en dromen over plotselinge rijkdom.
Bob - de praktische Bob - had haar aangeraden om een echtscheiding aan te vragen en zich erop voor te bereiden aan het werk te gaan. Het was ook zijn idee dat ze zich tijdens haar zwangerschap in de makelaardij zou verdiepen, zodat ze na de geboorte van de baby daarmee in haar onderhoud
kon voorzien. Ze werkte nu negen jaar voor Bobs kantoor en was goed in haar werk. In het begin had ze een oppas genomen om voor Randy te zorgen, maar het afgelopen jaar had ze besloten dat Randy oud genoeg was om de twee uur die er tussen het eind van de schooldag en haar werkdag zaten alleen door te brengen. Margaret Willis, haar buurvrouw, had erin toegestemd een oogje op Randy te houden. Tot nu toe was dat goed gegaan. Alleen had ze vandaag last van een vaag ongerust gevoel.
'Wat is er met mijn meisje?' vroeg Bob terwijl hij het menu opzij schoof en besloot alleen een salade te bestellen. Hij keek jaloers naar Lucy, die enorme lunches en diners kon verorberen zonder ook maar een ons aan te komen.
'Jouw meisje - en ik denk niet dat je vrouw het leuk vindt dat je me zo noemt, ook al weet ze dat het niet waar is - maakt zich vandaag een beetje zorgen,' antwoordde Lucy. Ze legde het menu opzij.
'Is er iets bijzonders, of is het een algemeen gevoel?'
'Tja, de markt maakt me er niet vrolijker op. Ik kan me niet voorstellen dat iemand die veel te dure krengen kopen wil die we vanochtend hebben bekeken.'
'Er is altijd wel iemand,' zei Bob rustig. 'Mensen hebben nu eenmaal huizen nodig. We moeten alleen andere financieringsmethoden zien te vinden.'
'Maar die huizen zijn het niet waard,' klaagde Lucy.
Bob fronste zijn borstelige wenkbrauwen zodat ze elkaar boven zijn neus raakten. 'Als je er zo tegenover staat verkoop je natuurlijk nooit wat.'
Lucy glimlachte flauwtjes en streek een lok lichtblond haar uit haar ogen. 'Ik weet ook niet zeker of ik dat wil. De laatste tijd krijg ik steeds meer het gevoel dat ik mensen voor hun leven tot slaaf maak als ik een huis verkoop.'
'Misschien wordt het dan tijd om iets anders te gaan doen.'
'Ach, laat maar. Bovendien zit ik eigenlijk ook niet over de huizenmarkt in, maar over Randy.'
'Randy? Is er iets met hem?'
'Niets speciaals. Hij maakt alleen zo'n ongelukkige indruk. Hij heeft blijkbaar helemaal geen vriendjes meer en hij heeft een hekel aan school, aan thuis en aan mij, eigenlijk aan alles. Soms denk ik dat het misschien beter is dat Jim hem bij zich neemt, in ieder geval voor een poosje. Alleen vertrouw ik hem voor geen cent'
'Je kent hem niet eens meer,' wees Bob haar terecht. Zo nu en dan verdacht Lucy hem ervan dat hij Jim en haar weer bij elkaar probeerde te brengen. De laatste tijd kreeg ze de indruk dat hij haar ertoe probeerde te bewegen om haar ex-echtgenoot vaker te zien dan strikt nodig was. Tot nu toe was ze daar niet ingetrapt. 'Is het nooit in je opgekomen dat hij wel eens veranderd zou kunnen zijn?' vroeg Bob. 'Het is al weer bijna tien jaar geleden. Mensen worden op een gegeven moment volwassen.'
'Zelfs Jim Corliss?' zei Lucy schamper. 'Weet je hoeveel baantjes hij gehad heeft nadat hij bij mij weg is gegaan? Zeven! Zeven banen in negen jaar. Noem je dat volwassen?'
'Maar de laatste vier jaar heeft hij steeds dezelfde baan gehad, Lucy. En hij kan goed met Randy opschieten.'
'Die hij om te beginnen nooit heeft willen hebben,' antwoordde Lucy bitter. 'Voor Jim is Randy niets anders dan een liefhebberij waar hij zich zo af en toe in het weekend mee bezighoudt Maar als hij hem eens voortdurend om zich heen had? Kom nou, Bob, je weet verdomd goed dat Jim hem binnen een week terug zou sturen. En wat zou hij Randy daarmee niet aandoen. Hij voelt zich al ongelukkig genoeg. Als zijn vader hem afwijst kan dat hem de genadeklap geven. Dat laat ik niet gebeuren.' Ze vroeg zich af of ze Bob zou vertellen dat Jim gedreigd had een rechtszaak om Randy te beginnen, maar ze besloot om dat niet te doen. Bob, die redelijke Bob zou alleen maar zeggen dat het voor niemand goed was als het tot een rechtszaak kwam en dat ze misschien beter kon overwegen de jongen met Jim te delen. En dat, wist ze, was iets wat ze van haar leven niet zou kunnen.
'Het spijt me,' zei ze toen hun eten werd gebracht. 'Ik weet niet waarom ik altijd op jouw schouder moet uithuilen. Laten we het over iets anders hebben. Bijvoorbeeld wanneer jij en Elaine eens langskomen om mijn beruchte verbrande biefstukken te proeven. Het weer wordt steeds beter en ik heb best zin in een barbecue. Wat denk je van dit weekend?'
En zo ging de middag voorbij zonder dat Lucy zich verder in haar problemen verdiepte. Of liever gezegd, ze deed haar uiterste best om er verder niet bij stil te staan. Maar toen ze om vijf uur het kantoor verliet was ze met haar gedachten weer volop bij Randy.
Toen ze met haar auto het garagepad opreed van het kleine huis dat ze vijf jaar geleden gekocht had, nam haar ongerustheid toe. Meestal stond Randy voor het raam van de woonkamer naar haar uit te kijken.
Ze liep naar binnen en begon hem te roepen. Er kwam geen antwoord. Snel liep ze het hele huis door, maar er viel geen spoor van Randy te bekennen. Zijn kamer zag er nog net zo uit als vanmorgen en zijn schoolkleren, die hij meestal op een hoop op de vloer achterliet, waren nergens te vinden. Toen ze ervan overtuigd was dat Randy niet in huis was liep ze naar mevrouw Willis toe.
'Maar waarom heeft u me niet gebeld?' vroeg Lucy toen de oude weduwe haar vertelde dat ze Randy die middag helemaal niet gezien had.
Mevrouw Willis maakte een nerveus gebaar met haar handen. 'Hemel, ik dacht dat hij bij vriendjes aan het spelen was,' zei ze waarna ze diep bloosde omdat ze besefte dat ze een grote fout had gemaakt. Zelfs op de dagen dat Randy niet meteen na schooltijd thuiskwam was hij toch altijd lang voor zijn moeder thuis. Maar vandaag was de middag om geweest voor ze er erg in had en ze had Randy niet gezien.
Margaret Willis' enorme kin begon te trillen. 'O, hemel, ik heb iets verschrikkelijk doms gedaan. Maar je denkt toch niet dat er iets met hem gebeurd is? Kom, het is nog niet eens half zes. Waarom kom je niet even een lekker kopje thee drinken?' Ze probeerde Lucy mee naar binnen te trekken, maar Lucy maakte zich los.
'Nee, nee, dank u, mevrouw Wilis. Het lijkt me beter dat ik erachter probeer te komen wat er met hem gebeurd is.' Lucy probeerde haar stem kalm te houden, maar haar ogen verrieden dat de angst haar in zijn greep begon te krijgen. Margaret Willis gaf haar een klopje op haar arm.
'Waarom zou er iets met hem gebeurd zijn?' vroeg ze zacht 'Dit is Boston niet, liefje. Er gebeurt nooit iets in Eastbury, dat weet je toch? Weet je wat? Ik zet een pot thee en neem die mee naar jouw huis.'
Thee, dacht Lucy. Hoe komt het dat de helft van de mensheid denkt dat je met een lekker kopje thee alles oplost? Maar ze was te erg van streek om het aanbod te weigeren. 'Goed,' stemde ze in. 'Ik laat de voordeur open.'
Ze liep haastig de treden van mevrouw Willis' veranda af en stak het gazon over dat het grote buurhuis van haar eigen huis scheidde. Eenmaal binnen werd ze zo overvallen door de stilte dat ze bijna in paniek raakte. Ze liep de keuken in en dwong zich aan de keukentafel te gaan zitten die nog vol stond met de ontbijtboel van die ochtend. Bewust probeerde ze haar paniek te onderdrukken en maakte zichzelf wijs dat Margaret Willis ongetwijfeld gelijk had, dat er niets met Randy aan de hand was en dat hij ieder moment op kon komen dagen. Het was idioot om zo bang te zijn; ze reageerde overtrokken op een normale situatie. Het kwam vaker voor dat kleine jongens ervandoor gingen zonder iemand in te lichten.
Maar het gevoel dat er iets mis was liet zich niet wegredeneren. Ze liep naar de telefoon en begon haar adresboekje door te bladeren op zoek naar de namen van mensen wiens kinderen eens met Randy bevriend waren geweest. Ze was met haar derde telefoontje bezig toen Margaret Willis met een dampende theepot aan de achterdeur verscheen. Lucy pakte de telefoon op, liep naar de deur en deed open. Ze voelde een lichte irritatie in zich opkomen omdat de vrouw de voordeur niet had gebruikt. Maar in Eastbury gebruikten buren altijd eikaars achterdeur, behalve zijzelf. Toen mevrouw Willis de keuken binnenstapte keek ze Lucy met een vragende blik aan, maar die haalde alleen haar schouders op en begon weer tegen Emily Harris te praten, die net aan de telefoon terug was gekomen.
'Geordie zegt dat Randy vandaag niet op school is geweest, Lucy.'
'Helemaal niet?' vroeg Lucy mat.
'Dat zegt Geordie tenminste,' zei Emily Harris tegen haar. 'En hij kan het weten - hij zit bij Randy in de klas.'
'Ik... ik begrijp het,' zei Lucy. Er viel een stilte omdat geen van beide vrouwen wist wat ze verder nog moesten zeggen. Het was Emily Harris die uiteindelijk de stilte verbrak.
'Lucy, heb je Sally Montgomery al gesproken?'
Lucy kreunde inwendig. Sally Montgomery was de eerste die ze had moeten bellen. Als Randy ergens uithing, dan was dat bij Jason. 'O, God, Emily, wat is dat stom,' zei ze.
'Het is tragisch,' hoorde ze Emily Harris zeggen. 'Wat moet je in 's hemelsnaam zeggen als zoiets gebeurt?'
Lucy voelde hoe haar maag ineenkromp. 'Waar heb je het over?' vroeg ze. 'Wat is er gebeurd?'
Weer viel er een stilte en toen Emily even later begon te praten was het op het vertrouwelijke fluistertoontje dat ze voor slecht nieuws, waar ze gek op was, bewaarde. 'Heb je het dan nog niet gehoord? Hun dochtertje is vannacht overleden. Ze beweren dat het de wiegendood is...' Ze liet de woorden in de lucht hangen, duidelijk om aan te geven dat er volgens haar veel meer aan de hand was. Daarna ging ze weer opgewekt verder en Lucy besefte ineens waarom ze Emily Harris eigenlijk nooit echt had gemogen. 'Maar ik weet zeker dat er niets met Randy aan de hand is,' zei Emily. 'Jason was natuurlijk niet op school vandaag en misschien is Randy gaan spijbelen om met hem te kunnen spelen. Geordie doet dat ook zo vaak,' loog ze. 'Alle jongens doen dat. Ik durf te wedden dat hij nog voor het eten thuis is.'
'Dat denk ik ook wel,' zei Lucy weinig overtuigend. Ze kwam tot de conclusie dat ze meer dan genoeg had van Emily Harris. 'Bedankt, Emily. Het spijt me dat ik je heb lastiggevallen.'
'Dat geeft niet,' antwoordde Emily. 'Laat het me even weten als je hem gevonden hebt, hè. Anders zit ik me voor niets zorgen te maken.'
Dat zal wel, dacht Lucy woedend. Je zult wel weer de hele avond aan de telefoon hangen om het laatste nieuws door te brieven. Ze hing op, nam een slok van de thee die Margaret Willis voor haar had neergezet en vertelde de oudere vrouw wat ze zojuist gehoord had.
'Hemeltje,' mompelde Margaret. 'Nou, het lijkt me beter dat je mevrouw Montgomery even opbelt, vind je niet?'
'Ik weet het niet,' antwoordde Lucy ongelukkig. 'O, ik weet dat ik het beter wél kan doen, maar wat helpt het? Randy is daar vast niet, niet vandaag. En wat moet ik tegen haar zeggen? Dat ik het heel erg vind dat haar dochter overleden is, maar heeft ze toevallig mijn zoon gezien? Dat kan ik toch niet doen!'
'Dan doe ik het wel,' zei Margaret terwijl ze het telefoonboek pakte. Maar voor ze het nummer van de Montgomery's had gevonden sloeg Lucy plotseling met haar vuist op tafel.
'Zijn vader!' riep ze uit. 'Verdomme, dat is het natuurlijk. Jim heeft Randy meegenomen!' Voor de zoveelste keer nam ze de hoorn van de haak, haar ogen, die net nog zo bezorgd hadden gestaan ineens bliksemend van woede, en begon driftig te draaien. 'Die klootzak,' siste ze tussen haar tanden terwijl ze naar de telefoon van haar ex-man luisterde die met dat vreemde, zenuwslopende geluid overging dat alleen lijkt voor te komen als er niemand thuis is. Uiteindelijk verbrak ze de verbinding en draaide het alarmnummer dat op de telefoon was geplakt 'Ik wil een ontvoering aangeven,' zei ze kalm.
Tien minuten later zonk ze vermoeid in haar stoel achterover en deed haar ogen dicht. Ze kon Margaret Willis' brandende nieuwsgierigheid zo ongeveer voelen. Ook al besefte ze dat het vanavond als een lopend vuurtje door de buurt zou gaan, toch had ze er behoefte aan om te praten.
'Ze zeggen dat ze niets kunnen doen,' begon ze en in haar stem klonk teleurstelling door. 'Ze zeggen dat ze hem nog niet eens als vermist kunnen registreren en ze beweren dat, als zijn vader hem heeft meegenomen, het een zaak voor de rechter is en niet voor de politie.'
'Maar wat verwachten ze nu van jou?'
'Dat ik wacht. Ze zeiden dat ik af moest wachten en dat ik Jim moest zien te bereiken. Als Randy morgenochtend nog niet terug is en ik Jim niet te pakken heb kunnen krijgen moet ik terugbellen.' Ze schudde hulpeloos haar hoofd. 'Hoe houd ik dat vol, Margaret? Hoe kan ik hier gewoon zitten wachten?'
'We wachten samen,' zei Margaret Willis resoluut. Ze stond op en begon de ontbijttafel op te ruimen. 'We ruimen de keuken op en gaan koken en daarna gaan we het huis schoonmaken.'
'Maar dat is schoon...' begon Lucy tegen te werpen, maar de andere vrouw zwaaide goedmoedig haar Vinger heen en weer.
'Het kan altijd schoner. Te schoon bestaat niet, Lucy, en ik heb altijd gevonden dat de tijd zo snel verstrijkt als je aan het schoonmaken bent. Desnoods blijven we de hele nacht schoonmaken.' Er brak een vrolijke glimlach op haar gezicht door. 'Maar dat is vast niet nodig,' voegde ze eraan toe. 'Ik durf te wedden dat die kleine deugniet over een uur of twee op komt dagen, moe, hongerig en smerig. Dan geven we hem te eten en stoppen hem onder de wol. Wat vind je ervan?'
Het klonk Lucy vreselijk in de oren, maar ze besefte dat ze Margaret Willis haar zin moest geven. Het was dat of alleen zitten, terwijl de klok de eindeloze minuten wegtikte en onmogelijke fantasieën zich in haar verbeelding tot een afschuwelijke werkelijkheid omvormden. Ze wist dat ze gek van ongerustheid zou worden als ze alleen bleef. Het was beter om de leegte en de tijd te doden met Margarets onverwoestbare opgewektheid dan om te proberen de hysterie die ze in zich op voelde komen de baas te blijven. Vreugdeloos zette ze zich aan het schoonmaken van haar huis.
Het was al bijna middernacht en het huis was blinkend schoon toen Jim Corliss eindelijk zijn telefoon opnam.
'Jim? Met Lucy. Ik wil hem terug, hoor je? Ik wil dat je hem nu meteen komt brengen, anders bel ik mijn advocaat'
Jim Corliss hoorde aan de hysterie in haar stem dat er iets aan de hand moest zijn. Ze belde hem bijna nooit, behalve om over de alimentatie of over Randy te bekvechten. Ineens was hij ongerust. Dacht ze dat Randy bij hem was? Maar hij zou zijn zoon pas over een week zien. 'Heb je het over Randy?' vroeg hij voorzichtig.
'Natuurlijk heb ik het over Randy,' zei Lucy woedend. 'Over wie anders? Hoe durf je!'
'Wat bedoel je toch? Is Randy niet thuis?'
Er viel een stilte en toen Lucy weer sprak brak haar stem ineens. 'Is hij niet bij jou? Heb je hem vanochtend dan niet opgepikt?'
'O, mijn God,' zei Jim terwijl zijn hart driftig begon te bonzen omdat hij zich realiseerde wat de woorden van zijn ex-vrouw inhielden. 'Lucy, wat is er? Vertel me wat er aan de hand is.'
'Hij is weg, Jim.'
'Wat bedoel je met weg? Waar is hij dan?'
'Ik... ik weet het niet,' zei Lucy haperend; ze voelde haar woede wegebben en plaats maken voor de angst die ze eerder die avond had gevoeld. Ze legde uit wat er die middag gebeurd was. 'Ik... ik dacht dat jij hem had meegenomen,' zei ze uiteindelijk. 'Ik weet hoe hij je heeft proberen over te halen om hem bij je te nemen. Ik dacht dat je dat gedaan had.'
'Dat zou ik nooit doen, Lucy. Dat zou ik je niet aandoen.'
'O nee?' zei Lucy en haar stem klonk scherp van achterdocht. 'Ik vraag het me af...'
'Ik kom eraan,' zei Jim ineens. 'Over twintig minuten ben ik bij je.'
'Nee,' protesteerde Lucy. 'Alsjeblieft, Jim...'
'Hij is ook mijn zoon,' zei Jim resoluut. Hij hing op. Een paar minuten later was hij op weg naar Eastbury.
Toen Jim en Lucy Corliss elkaar op de drempel van Lucy's huis tegenkwamen stonden ze elkaar verlegen zwijgend aan te staren. Het was de onbehaaglijke stilte van twee mensen die elkaar eens heel goed hadden gekend, maar die nu niet wisten wat ze tegen elkaar moesten zeggen. Lucy had jarenlang haar best gedaan om Jim zoveel mogelijk te ontlopen als hij Randy op kwam halen; ze had de gesprekken altijd beperkt tot een paar korte zinnen waarin ze hem de informatie gaf waarvan ze vond dat hij er recht op had. Haar eerste indruk toen ze zijn gezicht in zich opnam was dat hij een stuk ouder geworden was, maar toen viel het haar op dat zijn gezicht nog net zo weinig lijnen vertoonde als vroeger en dat zijn haar nog even dik en golvend was. Het moest ergens anders aan liggen, besloot ze. Het eerste woord dat haar te binnen schoot was volwassenheid, maar dat verwierp ze weer even snel als het in haar was opgekomen. Als Jim inderdaad in de loop der jaren volwassen was geworden wilde ze daar eerst meer bewijzen van zien dan alleen de blik in zijn ogen.
'Mag ik binnenkomen?'
Lucy deed nerveus een pas achteruit en struikelde, maar ze herstelde zich meteen. 'Sorry,' zei ze. 'Natuurlijk.' Ze hield de deur voor Jim open en mevrouw Willis mompelde met nerveuze handgebaren een reeks zinnen waarin ze hem eerst begroette, daarna respectievelijk haar verontschuldigingen en haar deelneming aanbood en tot slot afscheid van hen nam. Daarna ging ze weg en er viel een pijnlijke stilte.
Jim keek de kleine kamer rond en schonk haar een aarzelende glimlach. 'Heb ik je ooit verteld hoe gezellig ik deze kamer vind? Hij weerspiegelt jou - mooi, warm en netjes.'
Lucy glimlachte stijfjes terug en nam een stoel die, door zijn plaats in de kamer, haar zo ver mogelijk van Jim verwijderde. De gedachte dat Jim nog steeds erg aantrekkelijk was drong zich aan haar op, maar ze schoof hem vastberaden terzijde en begon te vertellen wat er gebeurd was, eindigend met haar angst dat Randy ontvoerd was.
'Maar hij is vorige zomer ook weggelopen,' merkte Jim op toen ze was uitgesproken.
'Maar dit is heel anders,' hield Lucy vol. 'Vorige zomer liep hij midden in de nacht weg, na de moeilijkheden met die jongen van Semple. De laatste tijd is er helemaal niets gebeurd. Er is geen enkele reden waarom hij vanochtend weg zou lopen. En ik zou het geweten hebben - dan had ik vanmorgen bij het ontbijt vast iets gemerkt. Maar hij was vanmorgen net als anders.' Ze zweeg even en keek Jim aan. 'Hij is ontvoerd, Jim. Vraag me niet hoe ik het weet, maar ik weet dat Randy niet is weggelopen. Iemand heeft hem meegenomen.' Haar ogen vernauwden zich. 'En ik ben er nog steeds niet helemaal van overtuigd dat jij het niet geweest bent.'
'O, God,' kreunde Jim.
'Het is net iets voor jou, Jim. En ik beloof je, als je hem hebt meegenomen en ergens verborgen houdt...'
'Dat heb ik niet gedaan,' zei Jim heftig. 'Lucy, zoiets zou ik nooit doen. Ik... nou ja, zoiets doe ik domweg niet. Laten we de politie nog eens bellen. Het lijkt me dat hij nu al zo lang weg is dat ze op zijn minst rapport op kunnen maken.'
'Ze zeiden dat ze de eerste vierentwintig uur niets kunnen doen.'
'Vierentwintig uur!' zei Jim woedend. 'Mijn God, hij is niet volwassen -hij is nog maar negen jaar! Hij kan verdwaald zijn... of gewond.' Jim stond op en stormde de keuken in. Even later hoorde Lucy hem praten en daarna schreeuwen. Toen liet hij zijn stem weer dalen en kon ze niet meer volgen wat hij zei. Na een poosje kwam hij in de kamer terug.
'Ze sturen iemand naar ons toe,' zei hij. Maar toen Lucy hem hoopvol aankeek moest hij haar wel vertellen wat de politie gezegd had. 'Ze maken een rapport op, maar ze beweren dat de kans tien tegen een is dat hij gewoon is weggelopen.' Jim zweeg, zodat Lucy hem aan moest sporen.
'Wat houdt dat in?'
Jim ontweek haar blik. 'Dat weet ik niet precies. Het kan van alles inhouden. Kinderen... nou ja, kinderen schijnen op steeds jongere leeftijd van huis weg te lopen. Als hij een paar jaar ouder was, zeiden ze, zouden we hem waarschijnlijk alleen maar terugzien als hij ons wilde zien.'
Lucy fronste haar wenkbrauwen. 'Wat bedoelen ze daarmee?'
'Dat ze niet goed weten wat ze met de jonge kinderen - de échte jonge kinderen, zoals Randy - aanmoeten, maar dat die vaak na een of twee nachten terugkomen.'
'En als hij niet terugkomt?' vroeg Lucy zacht.
'Ik... ik weet het niet. Ze zeiden iets over een zoekactie maar ze zeiden erbij dat die meestal niet veel uithalen. Als er iets met Randy gebeurd is, is het waarschijnlijker dat iemand hem, nou ja, dat iemand hem toevallig
vindt.'
'Je bedoelt als hij dood is.' Lucy's stem klonk vlak en haar ogen stonden koud. Jim merkte dat hij haar niet gewoon antwoord kon geven. Hij knikte.
'Maar hij is niet dood,' zei Lucy zacht. 'Ik weet dat hij niet dood is.'
Jim slikte moeizaam. De politie had nog een mogelijkheid genoemd. 'Ze zeiden dat hij misschien naar Boston is gegaan...' begon hij maar hij maakte zijn zin niet af. Het was beter dat de politie Lucy probeerde duidelijk te maken wat er met een kleine jongen in Boston kon gebeuren.
Op hetzelfde moment dat Jim en Lucy Corliss met het verlies van hun zoon bezig waren probeerden Steve en Sally Montgomery het verlies van hun dochtertje op te vangen.
De hele middag, vanaf het moment dat ze van hun gesprek met dokter Malone in het ziekenhuis teruggekomen waren was Sally angstig stil geweest. Steve had verschillende keren met haar proberen te praten maar ze leek hem niet te horen, 's Avonds was daar nog geen verandering in gekomen.
Steve had er verscheidene uren aan besteed Jason uit te leggen wat er met zijn zusje gebeurd was en Jason, zijn hoofd scheef en zijn wenkbrauwen in een bedachtzame frons opgetrokken, had rustig geluisterd. Steve kreeg de indruk dat hij de dood van Julie als het zoveelste feit in zijn jonge leven accepteerde.
Het was inderdaad niet zozeer het feit dat Julie dood was wat Jason dwars zat, maar de reden van haar dood. Hij kwam iedere keer weer op dezelfde vraag terug.
'Maar hoe komt het dat ze doodging als er niets met haar aan de hand
was?'
Zijn ogen, groter en donkerder dan die van zijn moeder, smeekten Steve om een antwoord dat hij niet kon geven. Toch probeerde hij het steeds opnieuw.
'We weten niet waarom Julie gestorven is,' herhaalde hij minstens voor de zesde keer. 'Het enige wat we weten is dat het soms gebeurt'
'Maar waarom gebeurde het met Julie? Was ze een slecht meisje?'
'Nee, ze was een heel erg lief meisje.'
Jason trok rimpels in zijn voorhoofd in een poging om dit dilemma te begrijpen. 'Maar als ze een lief meisje was, waarom heeft God haar dan gedood?'
'Ik weet het niet, jongen,' antwoordde Steve met een brok in zijn keel. 'Ik weet het gewoon niet.'
'Gaat God mij ook doodmaken?'
Steve trok zijn zoon naar zich toe en omhelsde hem. 'Nee, natuurlijk niet. Het had helemaal niets met ons te maken en jou overkomt niets.'
'Hoe weet je dat?' vroeg Jason terwijl hij zich uit zijn vaders omhelzing loswriemelde. Steve kwam vermoeid overeind en begon Jason in te stoppen.
'Dat weet ik gewoon,' zei hij. 'En nu wil ik dat je gaat slapen, goed?'
'Goed,' stemde Jason toe. Daarna dwaalde zijn blik naar de verste hoek van zijn kamer waar de zwart-witte cavia Fred in een klein kooitje leefde. 'Mag Fred vannacht wat dichter bij me slapen?' vroeg hij.
Steve glimlachte. 'Natuurlijk.' Hij haalde de kooi en zette hem vlak naast Jasons bed. Fred begon langs de tralies te lopen om zijn omgeving vanuit dit nieuwe gezichtspunt in zich op te nemen. Toen hij gerustgesteld was rolde hij zich op en begroef zijn neus in zijn eigen vacht. 'Dat is nou precies wat jij moet gaan doen,' zei Steve. 'Je neus wegstoppen en gaan slapen.' Hij bukte zich om Jason een kus op zijn wang te geven, deed het licht uit en verliet de kamer.
Toen hij even later beneden kwam trok zijn schoonmoeder hem mee naar de studeerkamer waar ze een hele tijd met zijn tweeën bleven zitten praten. Ten slotte schudde Phyllis langzaam haar hoofd.
'Ik kan het maar niet begrijpen,' zei ze. 'Het is zo vreemd dat een kerngezond kind als Julie zo maar ineens... wat? Ophoudt met leven? Verschrikkelijk. Verschrikkelijk! Er moet een verklaring voor zijn, Steve. Er moet een reden zijn geweest.'
Maar Steve Montgomery wist dat er geen reden voor was, althans geen reden die de doktoren konden aanwijzen. Hij begon te beseffen dat dat het moeilijkste van de wiegendood was: er was niets om de schuld op te schuiven, geen bacterie of virus, geen abnormale omstandigheid - niets. Het enige feit was een onverklaarbare dood die een vaag gevoel van schuld opriep. Hij had dat knagende schuldgevoel al bij zichzelf opgemerkt, maar hij kon er niets tegen doen. Hij zou er domweg mee moeten leren leven en het zoveel mogelijk uit zijn hoofd proberen te zetten. Zelfs als dat inhield dat hij Julie uit zijn hoofd moest proberen te zetten.
'Het leven is voor de levenden.'
Die woorden hadden redelijk geklonken toen dokter Malone ze zei en Steve wist dat ze waar waren. Maar waarom voelde hij zich dan zo dood van binnen? Waarom had hij het gevoel dat hij morgen net zo goed als zijn dochter begraven kon worden? Zo mocht hij zich niet voelen, dat kon hij zichzelf niet permitteren. Voor Sally en voor Jason moest hij doorgaan, moest hij blijven functioneren. Maar zou hij in staat zijn om beter voor hem te zorgen dan hij voor zijn dochter gedaan had?
Hij probeerde die gedachte meteen weer uit zijn hoofd te zetten. Van nu af aan, besloot hij, zouden er plaatsen in zijn geest zijn die waren afgesloten omdat hij sommige gedachten nooit meer echt tot zich door mocht laten dringen. Het was dat of gek worden.
Hij ging naar Sally toe. Uitgeblust en tot in iedere vezel van zijn lichaam vermoeid ging hij bij haar zitten, overmand door zijn verdriet. Sally zat hem aan te kijken en de blik in haar ogen sneed door zijn ziel.
Haar ogen, de sprankelende bruine ogen waarop hij in de eerste plaats verliefd was geworden, waren veranderd. De sprankeling had plaatsgemaakt voor een vreemde, brandende intensiteit die vanuit haar ziel leek te komen.
'Ze is niet zo maar gestorven,' zei Sally zacht. Steve stond op het punt iets tegen haar te zeggen maar ineens wist hij niet zeker of ze het nu tegen hem had of tegen zichzelf. 'Dat overkomt baby's niet. Die gaan niet zo maar dood.'
Ze keek hem aan. 'We moeten iets gedaan hebben, Steve. Dat kan niet anders.'
Steve voelde een rilling over zijn rug lopen. Had hij zelf niet precies dezelfde gedachten gehad? Maar hij mocht er niet aan toegeven en hij moest ook zien te voorkomen dat Sally eraan toegaf. 'Dat is niet waar, Sally. We hielden van Julie. We hebben ons best voor haar gedaan.'
'Denk je?' vroeg Sally en haar stem klonk ineens bitter. 'Ik vraag het me af. Ik vraag het me af, Steve. Laten we eerlijk zijn. We wilden Julie niet -allebei niet! We waren echt van plan om maar één kind te nemen, weet je nog? En we kregen Jason. Iets eerder dan we van plan waren, maar we waren het erover eens dat we verder geen kinderen wilden. Maar het liep heel anders, hè? Er ging iets mis en we kregen Julie, hoewel we haar geen van beiden wilden. En nu is ze dood!'
Steve zat zijn vrouw aan te staren. Zijn gezicht was spierwit en zijn handen beefden. 'Wat probeer je te beweren, Sally?' vroeg hij en zijn stem was zo zacht dat hij nauwelijks te verstaan was. 'Probeer je te beweren dat we Julie vermoord hebben?'
Ineens liepen de tranen over haar wangen en ze verborg haar gezicht in haar handen. 'Ik weet het niet, Steve,' snikte ze. 'Ik weet niet wat ik zeg, of wat ik denk, of wat dan ook. Ik weet alleen maar dat baby's niet zo maar doodgaan...'
'Maar dat doen ze wél,' onderbrak Steve haar. 'Dokter Malone zei...'
'Het kan me niet schelen wat dokter Malone zei!' schreeuwde Sally ineens. 'Baby's gaan niet zo maar dood!'
Ze vloog de kamer uit Steve luisterde naar haar bonkende voetstappen terwijl ze naar boven liep.
Even later ging hij haar achterna en merkte dat ze al in bed lag. Hij kleedde zich zwijgend uit, gleed naast haar in bed en deed het licht uit. Hij hoorde dat ze huilde en stak zijn armen uit om haar tegen zich aan te trekken.
Voor de eerste keer in al die jaren huwelijk weerde Sally hem af.
Jason lag in bed naar de stilte van het huis te luisteren en vroeg zich af wanneer alles weer net zo als vroeger zou worden.
Hij vond het niet leuk dat zijn moeder voortdurend huilde. Tot gisteravond had hij haar eigenlijk nog nooit zien huilen.
Hij was vreselijk geschrokken toen hij haar in Julies kamer had zien staan terwijl ze Julie net als anders in haar armen hield, maar de tranen over haar wangen liepen. Meestal lachte ze als ze Julie vasthield.
Toen hij haar zo zag staan was zijn eerste gedachte dat ze gemerkt had wat hij met Julie had gedaan en dat ze boos op hem zou worden. Maar dat was het helemaal niet geweest - ze huilde omdat Julie dood was.
Julie was nog niet dood geweest toen hij eerder op de avond bij haar was gaan kijken.
Toen sliep ze alleen maar.
Hij wist dat ze sliep omdat hij haar zachte sniffende geluidjes hoorde maken, zoals zijn moeder deed als ze verkouden was. Daarom had hij met een punt van het laken haar neusje afgeveegd.
Dat kon haar geen kwaad gedaan hebben.
Maar ze was er wakker van geworden en was gaan huilen.
Toen had hij de deken over haar gezicht gelegd zodat niemand haar zou horen huilen.
Maar hij had hem er niet zo lang op laten liggen dat ze kon stikken. Zo lang was het vast niet geweest; zodra ze ophield met huilen had hij de deken van haar gezicht gehaald en hem weer net zo ingestopt als toen hij bij haar kwam kijken.
Maar had ze nog geademd?
Hij probeerde het zich te herinneren.
Hij wist zeker dat ze nog geademd had. Hij kon haar bijna nu nog horen, in de stilte van het huis, ook al was ze dan gestorven. Hij luisterde heel ingespannen en wist zeker dat hij, heel zacht, het geluid van een ademhaling hoorde.
En toen herinnerde hij het zich weer: Fred sliep vlak naast zijn bed.
Hij gleed zijn bed uit en knielde bij de kooi van de cavia neer. De geluiden die Fred maakte waren precies dezelfde als die Julie maakte toen ze was opgehouden met huilen.
Heel zacht, maar toch heel duidelijk.
Hij maakte de kooi open en Fred, die het zachte gerammel hoorde, werd wakker, deed zijn ogen open en staarde Jason in het donker aan. Jason stak zijn hand naar binnen, pakte de cavia voorzichtig op en nam hem met zich mee naar bed. Fred viel al snel weer in slaap, deze keer in de holte van Jasons gebogen arm.
Jason luisterde naar de ademhaling van de cavia en hij was ervan overtuigd dat hij gisteravond, vlak voor hij Julies kamer uitliep, dezelfde geluidjes had gehoord. Dus kon hij Julie niet iets hebben aangedaan, niet echt
Toch zou hij het er morgen of overmorgen met Randy over hebben. Het leek, bedacht hij, een beetje op wat er met Randy was gebeurd nadat Billy Semple van het dak was gesprongen. Zelfs al had Randy Billy niet echt iets aangedaan, toch had hij de schuld van Billy's gebroken been gekregen.
Vlak voor hij in een rusteloze slaap viel vroeg Jason zich af of hem hetzelfde zou overkomen, of hij de schuld van Julies dood zou krijgen.
Misschien moesten ze de volgende keer als Randy kwam spelen hetzelfde met Fred doen als hij met Julie had gedaan, om te kijken of Fred daar dood aan ging.
Dan zou hij het tenminste zeker weten...
Randy Corliss kroop diep onder de dekens omdat hij wilde vermijden dat hij per ongeluk zijn ogen opendeed en het ochtendlicht zou zien. Hij had het koud en gedurende de nacht was hij vele malen wakker geschrokken omdat hij een nachtmerrie had. Maar nu verwarmde de zon zijn kamer en wilde hij niets liever dan weer inslapen, zodat hij de eenzaamheid zou vergeten die hem de vorige middag had overvallen toen hij besefte dat zijn vader hem niet kwam halen, in ieder geval die dag niet meer.
'Maar het komt allemaal in orde, Randy,' had juffrouw Bowen uitgelegd. 'Je vader heeft het erg druk en hij wil dat wij voorlopig voor je zorgen.'
'Waarom?' had Randy gevraagd. Vanaf het moment dat hij het hek om de academie zag had hij zich afgevraagd waarom zijn vader hem hierheen had gestuurd. In Randy's ogen leek het helemaal niet op een school. Je kon het bijvoorbeeld van de weg af niet eens zien. Er was alleen een lange oprijlaan met aan het eind daarvan een hek waar niets opstond. En er waren helemaal niet het soort schoolgebouwen dat hij kende, alleen maar een groot huis dat er bijna als een kasteel uitzag, met op de eerste verdieping ramen waar tralies voor zaten. Hij had een paar jongens gezien die ongeveer van zijn leeftijd leken te zijn, maar hij had niet met ze kunnen praten. In plaats daarvan was hij meegenomen naar een kantoor waar juffrouw Bowen hem had uitgelegd waarom hij hier was.
'Het is een speciale school, voor speciale jongens,' vertelde ze hem. 'Jongens zoals jij, met problemen op een gewone school.'
'Ik heb helemaal geen problemen,' zei Randy.
'Ik bedoel problemen met vrienden maken.' Juffrouw Bowen glimlachte tegen hem en Randy voelde zich een klein beetje minder bezorgd. 'Een heleboel jongens van jouw leeftijd hebben daar moeite mee. Vooral bijzondere jongens zoals jij.'
'Wat is er zo bijzonder aan mij?'
'Alle jongens hier zijn bijzonder. De meesten komen uit net zo'n gezin als jij.'
'U bedoelt dat hun ouders gescheiden zijn?'
'Precies. En de meeste jongens die nu hier zijn wilden niet langer bij hun moeder wonen en vonden het niet leuk op de scholen waar ze zaten. Daarom zijn ze door hun vaders hierheen gestuurd, net als jij nu.'
'Maar waar is hij dan?' Er verscheen een koppige uitdrukking op Randy's
gezicht maar hij zag aan haar gezicht dat ze hem geen antwoord zou geven. Dat was het probleem met volwassenen, zelfs met zijn vader. Als ze je vragen niet wilden beantwoorden legden ze niet eens uit waarom niet. Ze zeiden gewoon dat je nog niet oud genoeg was om het te begrijpen. Of soms deden ze net of ze je vraag niet gehoord hadden, en Randy had de indruk dat juffrouw Bowen dat van plan was.
'Heb je geen zin om de andere jongens te zien?' vroeg ze, daarmee zijn vermoeden bevestigend.
'Ik wil mijn vader spreken,' antwoordde Randy koppig. Hij zat nogal ongemakkelijk op een hoge houten stoel, maar hij vouwde zijn armen over elkaar en zijn ogen glinsterden van boosheid. 'Waarom mag ik hem niet bellen? Ik weet zijn nummer op zijn werk.'
'Maar hij is de stad uit. Daarom heeft hij je door mij laten ophalen. Hij kón je niet zelf ophalen. Maar hij is over een paar dagen terug.'
'Over hoeveel dagen?' vroeg Randy. Hij begon nu op zijn stoel heen en weer te schuiven en zijn gezicht zag rood. De vrouw deed een la van haar bureau open en haalde er een klein flesje met witte tabletten uit 'Wat is dat?' wilde Randy weten.
'Het is een geneesmiddel. Ik wil dat je er een inneemt.'
'Ik ben niet ziek en ik neem nooit pillen in.'
'Het is alleen maar om je te kalmeren. Ik weet dat dit allemaal erg vreemd voor je is en dat je bang bent. Deze pil maakt het je wat gemakkelijker.'
'Wat gebeurt er als ik die pil inneem?' Randy staarde er achterdochtig naar. 'Val ik in slaap?'
'Natuurlijk niet Maar je angst en je bezorgdheid zullen verdwijnen.'
'Ik neem hem niet in en u kunt me niet dwingen.' Randy deed zijn mond stijf dicht en spande zijn lichaam. Zijn blik schoot van de ene kant van de kamer naar de andere, op zoek naar een uitweg. Die was er niet. De vrouw zat tussen hem en de deur en de kamer had geen ramen.
'Dan blijf je hier zo zitten tot je van gedachten verandert,' zei ze tegen hem. 'Je mag zelf beslissen. Je kunt de pil innemen en met mij naar de andere jongens gaan, of de hele dag hier blijven zitten.' Ze legde het tabletje midden op het vloeiblad op haar bureau en pakte een dossier. Er gingen vijf minuten voorbij.
'Ik val niet in slaap?' vroeg hij, terwijl hij naar het bureau toeliep en de pil oppakte, die hij bestudeerde alsof hij het een of andere insekt bekeek.
'Je valt niet in slaap.' Ze stond op en liep naar het fonteintje zonder haar ogen van Randy af te nemen voor het geval hij het in zijn hoofd zou halen om een uitval naar de deur te doen, maar dat deed hij niet.
Ze overhandigde hem een beker water en bleef kijken om zich ervan te overtuigen dat hij de pil echt innam. Tien minuten later, toen hij zich begon te ontspannen, nam ze hem mee naar buiten en stelde hem aan zijn schoolkameraadjes voor.
Ze waren met zijn vijven en keken Randy aan met de achterdocht die bij hun leeftijd hoorde, hem stilzwijgend uitdagend om met een van hen een gevecht te beginnen. Hij hield ze in de gaten en probeerde te beslissen wie hij zou uitdagen, maar geen van hen stapte naar voren of week achteruit.
Pas toen juffrouw Bowen hen met de nieuwkomer alleen liet deed er iemand zijn mond open.
'Heeft ze je een pil gegeven?' vroeg een van hen eindelijk. Hij heette Peter Williams. Zijn stem klonk niet vriendelijk, maar ook niet echt uitdagend.
'Uh-huh,' antwoordde Randy. 'Wat is het voor een pil?'
'Volgens mij is het valium,' zei een van de andere jongens. 'Mijn moeder nam ze altijd in als ze zenuwachtig was.'
'Moet je ze iedere dag innemen?'
'Nee. Alleen de eerste dag. Daarna hoef je niets meer in te nemen. Hoe ben je hier terechtgekomen?'
Randy dacht even na voor hij antwoord gaf en toen hij begon te praten vermeed hij de ander aan te kijken. 'Mijn vader heeft me hierheen gestuurd. Voornamelijk om me bij mijn moeder vandaan te halen, denk ik.'
Er viel een stilte terwijl de andere jongens hun schouders ophaalden en blikken uitwisselden. 'Ja,' zei Peter uiteindelijk. 'Daarom zijn we hier allemaal, behalve Billy.' Hij gebaarde naar een magere, bruinharige jongen die een beetje achter hem stond. Billy staarde naar zijn schoenen terwijl Peter de situatie met gewichtige stem begon uit te leggen. 'Bij hem heeft zijn moeder hem hierheen gestuurd om hem bij zijn vader weg te krijgen. Maar wat maakt het uit? Het is hier beter dan thuis.'
Dat was gisteren geweest en vanochtend was Randy er niet erg van overtuigd dat Peter gelijk had. Hij voelde zich vreselijk eenzaam en toen hij naar het raam liep om naar buiten te kijken, en buiten het hek dat om de academie stond niets anders dan bomen zag, liep er een lichte rilling over zijn rug. Toen werd er op de deur geklopt en Adam Rogers stak zijn hoofd naar binnen.
'Je kunt je beter gaan aankleden. Als we niet binnen vijf minuten beneden zijn om te ontbijten krijgen we niets meer.' Adam kwam de kamer in en ging op het bed zitten terwijl Randy zijn kleren aantrok. 'Kom je hier uit de buurt vandaan?'
'Eastbury.' Randy nam Adam op terwijl hij zijn schoenveters vastmaakte. Hij zag er jonger uit dan Randy en was kleiner, maar hij had een pezig lichaam en zo te zien was hij erg snel. 'Waar kom jij vandaan?'
'Georgia. Dat ligt in het zuiden.'
'Ik weet waar het ligt. Ik ben niet stom.'
'Dat heeft ook niemand beweerd,' zei Adam bij wijze van verontschuldiging, 'maar er zijn een hoop mensen die niets weten te liggen. Kom mee.' Hij sprong van het bed en liep met Randy de slaapkamer uit waarna hij hem mee naar beneden nam en naar een grote eetzaal bracht. Er stonden twee tafels en om een ervan zaten de andere vier jongens. Aan een ander, kleiner tafeltje zat Louise Bowen. 'Ze denkt dat ze een soort jeugdherbergmoeder is,' fluisterde Adam terwijl ze op de twee lege stoelen aan de grote tafel gingen zitten. 'Maar ze praat 's ochtends nooit tegen ons. Ze bekijkt ons alleen maar.'
'Waarom?'
'Weet ik veel. Maar dat is een van de leuke dingen hier - ze bekijken je de hele tijd, maar ze bemoeien zich verder haast nooit met je.'
'Klopt,' stemde Peter Williams met hem in terwijl hij vrolijk grijnsde. 'Heel anders dan thuis. Mijn moeder deed niets anders dan zeuren. Dat ik mezelf pijn zou doen, of dat het slecht met me zou aflopen, of dat ik nog eens iemand zou vermoorden, van alles. En toen ben ik op een dag weggelopen, maar de politie pakte me op en vanaf die dag hield ze helemaal nooit meer op.'
De andere jongens vielen hem met soortgelijke verhalen bij. Onder het luisteren begon Randy te denken dat hij gisteren misschien wel onterecht zo achterdochtig was geweest. Alle verhalen kwamen hem bekend voor. De meeste jongens waren eenzaam geweest voor ze naar de academie kwamen en sommigen schepten op over de moeilijkheden die ze op hun vorige school hadden veroorzaakt.
'Maar wat doen jullie hier de hele dag?' vroeg Randy.
'We krijgen les en we spelen,' antwoordde Peter. 'En dat is prima, want we krijgen lang niet zoveel les als op een gewone school. Maar we doen een hoop aan sport. Ze leren ons boksen en worstelen en nog een paar andere dingen, maar vaak mogen we doen waar we zin in hebben.'
'Alles waar je zin in hebt?' vroeg Randy.
Peter keek de andere jongens vragend aan en toen zij knikten knikte hij ook. 'Volgens mij wel. In ieder geval hebben ze nog nooit tegen een van ons gezegd dat iets niet mocht.' Hij hield even op, alsof hij ergens over nadacht, en toen hij verder ging klonk zijn stem nadenkend. 'Maar ze houden ons altijd in de gaten. Vreemd, eigenlijk. Er is altijd iemand in de buurt, alsof ze willen weten wat we doen, maar er is nooit iemand die ons zegt wat we moeten doen. Behalve onder de les. Dat is net zo als op een gewone school.'
'Hoe komt het dat we maar met zijn zessen zijn?' vroeg Randy plotseling. Het leek hem toe dat het huis groot genoeg was voor een veel grotere groep en hij had altijd gedacht dat particuliere scholen honderden leerlingen hadden.
Adam Rogers wierp snel een blik op Louise Bowen en boog zich daarna dicht naar Randy toe. 'Er waren er ook meer,' fluisterde hij. 'Toen ik hier kwam waren we met zijn tienen.'
'Wat is er met de anderen gebeurd?' vroeg Randy.
Peter keek Adam fronsend aan. 'Ze zijn weggegaan.'
'Bedoel je dat hun vaders hen hebben opgehaald en dat ze naar een andere school zijn gegaan?'
Tegenover hem schudde een roodharige jongen met sproeten op zijn neus zijn hoofd. 'Nee, ze...'
'Hou je mond, Eric,' onderbrak Peter hem. 'Daar zouden we niet over praten.'
'Waar niet over?' vroeg Randy.
'Doet er niet toe,' zei Peter tegen hem.
Randy richtte zijn aandacht op Eric. 'Waar niet over, Eric?' vroeg hij nog een keer terwijl hij de andere jongen strak aankeek. Eric wilde iets gaan zeggen maar deed toen zijn mond dicht en keek de andere kant op. 'Vertel het me,' drong Randy aan.
Eric keek ongemakkelijk naar Louise Bowen. Ze leek niet naar hen te luisteren. Toch liet hij zijn stem tot een gefluister dalen toen hij iets zei en Randy moest zich inspannen om hem te kunnen verstaan.
'Sommige jongens... nou, ze verdwijnen gewoon. We denken dat ze dood zijn.'
'Dood?' zei Randy ademloos.
'We weten het niet,' zei Peter. 'We weten niet wat er met hen gebeurt.'
'Wel waar, dat weten we bést,' fluisterde Eric diep ongelukkig. 'Niemand blijft hier langer dan een paar maanden en iedereen die er niet meer is, is gestorven. Dit is wat hier gebeurt. Je komt hier, en je gaat dood.'
'Hou je mond, Eric,' zei Peter nog een keer. 'We weten niet wat er met David en Kevin gebeurd is. Misschien hebben hun vaders ze opgehaald.'
'Dat hoop ik maar,' zei Adam Rogers en toen Randy naar hem keek zag hij dat zijn gezicht bleek was. 'Ik ben hier al bijna een half jaar. Langer dan jullie allemaal. Ik... ik hoop...'
Zijn stem stierf weg. De zes jongens ontbeten zwijgend verder.
Lucy Corliss zat aan haar keukentafel en probeerde te besluiten wat ze zou gaan doen. De hele nacht had ze wakker gelegen in de hoop de voordeur te horen omdat Randy was teruggekomen, of de telefoon omdat de politie hem gevonden had. Dat was het enige dat brigadier Bronski haar gisteravond had kunnen beloven - dat ze een zoekactie zouden ondernemen en de bossen, waarin Randy vorig jaar verdwaald was, zouden uitkammen. Verder had hij geen beloftes gedaan, hij had haar zelfs verteld, zij het met tegenzin, dat de kans dat ze Randy in het donker zouden vinden bijna nihil was.
Maar de hele nacht was het akelig stil in haar huis gebleven. Toen het eindelijk in het oosten licht begon te worden en de dag aanbrak had ze nog een keer naar de politie gebeld en ze hadden haar verteld dat ze geen spoor van Randy gevonden hadden; daarna was ze in een rusteloze slaap weggezakt waaruit ze een uur later weer ontwaakt was. Sindsdien zat ze aan de keukentafel te wachten, voortdurend de neiging onderdrukkend om de politie nog een keer op te bellen, omdat ze best wist dat ze haar zouden bellen zodra ze iets te melden hadden.
Toen de telefoon even voor negenen plotseling begon te rinkelen liet Lucy door het schelle geluid bijna haar koffiekopje uit haar handen vallen. Ze graaide met bonzend hart de hoorn van de haak.
'Hallo, hallo?'
'Met Jim, Lucy.' Er klonk een hopeloosheid in zijn stem die haar meteen vertelde dat de zoekactie niets had opgeleverd, maar ze moest het zeker weten. 'Jullie hebben hem niet gevonden, hè?'
'Nee.'
'O, God, Jim, wat moet ik doen? Ik voel me zo machteloos, en... en...' Haar stem brak af omdat ze de tranen moest zien te bedwingen die ze in zich op voelde komen.
'Rustig maar, Lucy,' hoorde ze Jim zeggen. 'Je moet de moed nog niet opgeven.' Er viel een korte stilte en toen voegde hij eraan toe: 'Ga je naar je werk?'
'Naar mijn werk?' herhaalde Lucy. Ze voelde hoe de paniek haar weer in zijn greep dreigde te krijgen en haar stem klonk schril. 'Hoe kan ik naar mijn werk gaan? Mijn God, mijn zóón wordt vermist! Ik moet er toch iets aan doen!' Het paniekgevoel werd steeds sterker. Lucy stak een sigaret op en inhaleerde diep. Toen ze de rook uitblies nam de spanning iets af.
'Zo bedoelde ik het niet,' hoorde ze Jim zeggen. 'Ik bedoelde alleen maar dat je op het ogenblik niets kunt doen. Het helpt jou en Randy niets als je in huis blijft zitten en langzamerhand gek wordt.'
'Dat moet jij nodig zeggen,' beet Lucy hem toe. 'Hoe weet jij of iets Randy en mij helpt of niet? Je kunt niet zomaar na negen jaar mijn leven komen binnenvallen en me dan ook nog gaan vertellen wat goed voor me is en wat niet. Was het soms goed voor me dat je me in de steek liet en me onze zoon alleen op liet voeden?'
Als ze hem gekwetst had liet hij daar in ieder geval niets van merken. 'Weet je wat?' zei hij. 'Doe jij maar wat jou het beste dunkt dan zorg ik ervoor dat de politie met de zaak bezig blijft Goed?'
Lucy nam nog een trek van haar sigaret en knikte, hoewel er niemand was die dat kon zien. 'Goed. Maar bel me als er iets gevonden wordt Wat dan ook!'
'Natuurlijk.' Er viel een lange stilte en toen klonk Jims stem nog een keer door de telefoon. 'Lucy? Red je het wel? Wil je dat ik naar je toekom?'
'Nee. Ik bedoel, ja. Ik red het wel en ik wil niet dat je naar me toekomt.'
'Gesnopen,' zei Jim en Lucy moest bijna glimlachen om dat woord. Het was het woord dat hij tijdens hun huwelijk had gebruikt op die zeldzame momenten waarop hij precies begreep waarom ze boos op hem was en hij zich probeerde te verontschuldigen voor het feit dat hij zich weer eens in de nesten had gewerkt. Nu, terwijl het woord in haar hoofd bleef hangen, kon ze bijna de warmte voelen die zijn ogen op dit moment zeker uitdrukten. 'Als je me ergens voor nodig hebt' ging hij verder, 'weet je waar je me bereiken kunt.'
De verbinding werd verbroken. Lucy bleef de hoorn nog even vasthouden voor ze hem neerlegde. Terwijl ze nog een kop koffie voor zichzelf inschonk kwam ze ineens tot een besluit
Jim had gelijk - ze kon onmogelijk de hele dag thuis blijven rondhangen. Ze dronk snel haar kopje leeg en begon zich aan te kleden om naar haar werk te gaan.
Voor Sally Montgomery hing er een kilte in de morgenlucht die zelfs de lentezon niet kon verdrijven. Ze stond een lange tijd naar haar eigen spiegelbeeld te staren en bestudeerde het vreemde, hologige wezen dat ze tegenover zich vond - slanke armen die zich beschermend om een lichaam hadden geslagen dat ze nauwelijks als het hare herkende, haar dat piekerig om een gezicht heen viel dat zo vol lijnen van uitputting zat dat zelfs een zorgvuldig aangebrachte make-up ze niet kon verbergen - en vroeg zich af hoe ze deze dag ooit door zou kunnen komen.
Van beneden klonken de normale ochtendgeluiden, onbekend voor haar want ze had zelf in de keuken horen rond te lopen, zachtjes pratend tegen Steve, Jason aansporend om op te schieten. In plaats daarvan hoorde ze haar moeders stem en zelfs de geluiden van de koffiepot die op het fornuis werd teruggezet en de koekenpan die met een doffe bons in de gootsteen werd gezet droegen het onmiskenbare karakter van haar moeders doelmatigheid. Ze liep naar de kast en probeerde te bedenken wat ze aan zou trekken.
Ze had niets zwarts, nooit gehad ook. Donkerblauw? Met haar licht trillende handen haalde ze een pakje van de hanger. Het bleef ergens achter haken en in plaats van even te wachten om het los te maken gaf ze er domweg een ruk aan. Het krakende geluid van een naad die uitscheurde teisterde haar zenuwen en ze wist dat ze op het punt stond om in huilen uit te barsten.
Niet doen, zei ze tegen zichzelf. Niet nu. Niet vanwege een gescheurde naad. Later. Later mag ik huilen. Ze keek naar de scheur in de voering van het jasje van het pakje en kreeg het gevoel dat ze een kleine overwinning geboekt had.
Daarna liep ze naar haar toilettafel en net toen ze van plan was om de tweede la open te trekken omdat daarin al haar blouses lagen, keurig opgevouwen in vloeipapier, viel haar oog op een foto van Julie. Het kleine gezichtje, waarvan de uitdrukking het midden hield tussen vrolijkheid en woede, leek haar tegelijkertijd spottend en verwijtend aan te kijken. De tranen waren nu niet meer tegen te houden. Sally deinsde achteruit, zonk op het bed neer en verborg haar gezicht in haar handen.
Zo trof Steve haar een paar minuten later aan. Hij bleef even in de deuropening staan en zijn hart kromp ineen toen hij haar zag, niet alleen omdat ze zo'n verdriet had, maar ook omdat hij niet in staat was haar te troosten. Hij liep de kamer in en ging naast haar zitten. Voorzichtig hief hij haar hoofd op en kuste haar. 'Liefje? Is er iets...' Hij maakte de zin niet af omdat hij wist dat er geen bevredigende manier bestond om hem af te maken.
'...iets aan de hand?' maakte Sally de zin voor hem af. 'Iets dat je voor me kunt doen? Ik weet het niet. O, Steve, ik... ik zag haar foto en ineens werd het me allemaal te veel. Ik kreeg het gevoel dat ze me aanstaarde. Alsof ze wilde weten wat er gebeurd was, wilde weten of het een soort grap was, of dat ik boos op haar was, of... o, God, ik weet niet precies wat.'
Steve drukte haar tegen zich aan. Hij wilde de pijn die ze voelde graag met haar delen maar wist dat hij hem op geen enkele manier kon verlichten. Toen maakte Sally zich uit zijn omhelzing los en stond op.
'Ik red het wel,' zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen haar man. 'Ik ga me aankleden en daarna kom ik naar beneden om te ontbijten. Ik laat alles gewoon op me afkomen en op de een of andere manier overleef ik het wel.' Ze haalde diep adem en liep voor de tweede keer naar haar toilettafel. Deze keer vermeed ze zorgvuldig naar de foto van Julie te kijken toen ze de Ia opentrok en er een zachte, zijden blouse uithaalde. Ze nam haar panty mee en verdween in de badkamer.
Steve bleef nog even in de slaapkamer zitten, zijn ogen strak op de foto van zijn dochter gericht. Toen stond hij ineens op en legde de foto omgekeerd op de toilettafel. Hij liep de slaapkamer uit en ging terug naar de keuken, waar zijn zoon op hem zat te wachten.
De auto reed langzaam door de straten van Eastbury en Sally merkte dat ze op een vreemde, afstandelijke manier naar de stad en zijn inwoners zat te kijken, een gevoel dat haar nog niet zo vaak overkomen was. De laatste keer was toen haar vader was overleden, toen ze door dezelfde straten naar dezelfde begraafplaats was gereden. Toen ze op die dag door het centrum van de stad reden, waar de oude charme van New England nog steeds zorgvuldig bewaard was gebleven, hadden de inwoners van Eastbury eerbiedig geknikt naar Sally en haar moeder. De dood van Jeremiah Paine was iets dat ze begrepen, en ze waren in staat om zijn familie hun medeleven te laten blijken.
Maar vandaag bood Eastbury een andere aanblik. De mensen schenen zich van de auto af te wenden. Wat Sally altijd als typisch New Englandse gereserveerdheid had opgevat leek vandaag op kille afstandelijkheid. Zelfs de stad was veranderd, bedacht Sally. Die leek meer en meer een kille indruk te maken, alsof er tegelijk met de nieuwe technologie een nieuwe onverschilligheid was binnengehaald. Terwijl de stad en zijn inwoners vroeger een eenheid leken te vormen, waren de mensen die Sally nu onverschillig door de pittoreske straatjes van Eastbury zag lopen voor het grootste deel nieuwkomers die er allemaal hetzelfde uitzagen en de indruk maakten alsof ze bij toeval in Eastbury terecht gekomen waren. Mensen zonder eigen persoonlijkheid, dacht Sally, die overal zouden kunnen wonen en in wiens leven nooit iets zou veranderen. De nieuwe generatie, dacht ze droevig. Ze kreeg de indruk dat er iets essentieels aan hen ontbrak en terwijl de auto de parkeerplaats opreed die bij de Presbyteriaanse kerk en de aangrenzende begraafplaats hoorde vroeg ze zich af of zij misschien ook door de malaise was aangetast die de stad zo'n verkilde indruk deed maken.
Een paar minuten later, toen ze op de begraafplaats stond waar haar vader begraven lag en waar ze, naar ze aannam, ook zelf eens haar laatste rustplaats zou vinden, voelde Sally Montgomery nog steeds die kilte, hoewel ze wist dat het warm was voor de tijd van het jaar. Er stonden slechts een paar mensen rond het graf. Blijkbaar hadden de meeste van Sally's vrienden hetzelfde gevoel als zijzelf: verdoofd en niet in staat om de situatie het hoofd te bieden. Begrafenissen waren om de laatste eer te bewijzen aan oude mensen en de nabestaanden te troosten met het verlies van iemand die jaren
een deel van hun leven was geweest. Maar wat moest je zeggen als er een zuigeling gestorven was?
Ineens schoten alle gebruikelijke troostwoorden te kort.
'Misschien is het zo het beste...' voor iemand die jaren ziek was geweest.
'In ieder geval was het een snelle dood...' voor iemand die in zijn hele leven geen dag ziek was geweest
'Ik weet hoe je haar zult missen ...' voor een moeder of zuster of tante.
'Ik weet niet wat ik zonder haar moet beginnen...' om de last van het verlies te verlichten.
Maar voor een baby van een half jaar oud? Niets. Er viel niets te zeggen, niets te delen. Daarom bleven ze weg, en Sally kon het begrijpen.
Ze keek naar het kleine kistje dat in het graf werd neergelaten, luisterde naar de laatste woorden van de dominee die Julie Montgomery aan de zorg van de Heer toevertrouwde, kwam versuft naar voren om de eerste schep aarde in het graf te werpen dat haar dochter al spoedig aan het gezicht van de levenden zou onttrekken en liep daarna in de richting van de auto met als enige gedachte dat ze naar huis wilde, weg van de ceremonie die, in plaats van de pijn te verlichten, hem alleen maar erger had gemaakt.
Van een paar meter afstand stond Arthur Wiseman naar Sally's troosteloze gestalte te kijken en vroeg zich nogmaals af waarom hij naar Julie Montgomery's begrafenis was gekomen. Hij ging zelden naar een begrafenis en vermeed die van zijn patiënten in het bijzonder. Voor hem was een begrafenis voornamelijk een pijnlijke herinnering aan zijn eigen falen.
Maar deze keer lag het anders. Julie Montgomery was geen patiënte van hem geweest, vanaf de dag van haar geboorte in ieder geval niet meer. Nee, deze keer was zijn patiënte nog in leven. Hij had zowel Sally als haar twee kinderen gehaald en iedere keer als ze een verloskundige of gynaecoloog nodig had was ze bij hem gekomen. In de loop der jaren was hij een soort vaderlijke genegenheid voor haar gaan koesteren. Een van zijn speciale meisjes; zo noemde hij in gedachten de groep vrouwen die hij zelf geboren had zien worden.
Daarom was hij vandaag gekomen, hoewel hij een grondige hekel aan begrafenissen had en nu de ceremonie ten einde liep begon hij er steeds meer spijt van te krijgen. Hij zou iets tegen Sally moeten zeggen maar hij wist dat het hem moeite zou kosten om de juiste woorden te vinden. In de vertrouwde omgeving van zijn kantoor ging dat hem altijd gemakkelijk af, maar hier, geconfronteerd met een patiënte die een probleem had dat buiten zijn medische competentie lag, voelde hij zich hulpeloos. En toch moest hij iets tegen haar zeggen. Hij begon in Sally's richting te lopen.
Ze was al bijna bij de auto toen ze een hand op haar arm voelde. Ze keerde zich om en keek in de bezorgde ogen van Arthur Wiseman.
'Sally...' begon hij.
'Fijn dat u gekomen bent, dokter Wiseman,' zei Sally nauwelijks hoorbaar.
'Ik weet hoe moeilijk dit voor je moet zijn...' zei Wiseman. Toen haperde zijn stem en verviel hij in stilzwijgen.
Sally bleef hem even aanstaren, wachtend op wat hij verder te zeggen had.
'Ja?' zei ze uiteindelijk. Ineens, zonder waarschuwing, voelde ze een enorme woede in zich opkomen. Waarom wist hij niet de juiste woorden te vinden om haar te troosten? Hij was toch arts? Haar dokter? Was het zijn taak dan niet om in dit soort situaties te weten wat hij moest zeggen? Ze staarde hem aan met een gezicht dat vertrokken was van pijn en woede. 'Weet u echt hoe moeilijk het voor me is?' vroeg ze. 'Weet u hoe het voelt om je baby te verliezen en niet eens te weten waarom?'
Pijnlijk getroffen wierp Arthur Wiseman een snelle blik om zich heen, alsof hij naar een manier zocht om aan haar te ontsnappen. 'Nee, natuurlijk weet ik niet precies wat je voelt,' mompelde hij uiteindelijk toen Sally hem bleef aanstaren. 'Maar ik hoop dat ik het begrijp.' Hij zag dat ze niet langer naar hem luisterde omdat ze haar blik over de begraafplaats liet dwalen op zoek naar - wat? Haar man, waarschijnlijk. Wiseman praatte door in de hoop dat Steve zou komen opdagen. 'Ik weet hoe erg het is, Sally. Zelfs voor artsen, die voortdurend met de dood geconfronteerd worden, is het erg. Zeker in gevallen zoals Julie...'
'Julie?' herhaalde Sally. Toen ze haar dochters naam hoorde verplaatste ze haar aandacht weer naar de dokter. 'Wat is er met Julie?'
Wiseman zweeg even en keek Sally diep in haar ogen. Daar zag hij iets - een bepaalde schittering - dat hem ervan overtuigde dat ze op het punt stond in te storten. Hij deed zijn uiterste best om iets te vinden, wat dan ook, waarmee hij haar pijn kon verlichten. 'Maar we leren, Sally. Ieder jaar leren we er een beetje bij. Ik weet dat het jou niet helpt maar er komt een dag waarop we weten wat SIDS veroorzaakt...'
'Het was geen SIDS,' onderbrak Sally hem. 'Er is iets met Julie gebeurd.' Haar stem rees tot een schrilheid die Wiseman onmiddellijk herkende als het eerste verschijnsel van hysterie. 'Ik weet niet wat het was,' vervolgde Sally, 'maar daar kom ik wel achter. Het was geen SIDS - het was iets anders. Er was niets met Julie aan de hand. Niets!'
Wiseman luisterde hulpeloos, terwijl Sally's hysterie steeds erger werd, ervan overtuigd dat het fout was geweest om naar de begrafenis te komen, fout om op dit moment met Sally Montgomery te praten. Nu zag hij pas hoe diep ze getroffen was door het verlies van Julie. Zou hij later, wanneer voor haar de tijd gekomen was om haar verdriet onder ogen te zien, in staat zijn haar te helpen? Hij was blij toen Steve Montgomery verscheen, in gezelschap van Sally's moeder en Jason.
'Sally?' vroeg Steve. Sally's blik dwaalde zijn richting uit en Steve zag ook het vreemde licht in haar ogen. 'Is alles goed met je?'
'Ik wil naar huis,' fluisterde Sally, volledig uitgeput door haar uitbarsting. 'Ik wil hier weg. Zullen we naar huis gaan? Alsjeblieft, breng me naar huis.' Met Steve naast zich begon ze naar de auto te lopen terwijl Jason achter hen aan liep. Phyllis Paine bleef achter om met Wiseman te spreken en in haar stem klonk een boosheid door die hij in hun lange jaren van vriendschap zelden gehoord had.
'Arthur, wat heb je tegen haar gezegd?' vroeg ze boos. 'Wat heb je tegen mijn dochter gezegd?'
'Niets bijzonders, Phyllis,' antwoordde Wiseman vermoeid. 'Alleen dat we op een dag misschien zullen weten wat SIDS veroorzaakt.'
'Op de begrafenis?' vroeg Phyllis met een stem waarin haar verontwaardiging doorklonk. 'Je bent naar de begrafenis gekomen om over de doodsoorzaak te praten?'
Wiseman kreunde inwendig maar zorgde ervoor dat hij uiterlijk kalm bleef. 'Dat was bepaald niet de bedoeling, Phyllis, en als je er goed over nadenkt weet je best dat ik zoiets nooit zou doen. Maar het is belangrijk dat Sally begrijpt wat er gebeurd is en ik wilde haar duidelijk maken dat als er iets is dat ik voor haar kan doen, óf als dokter óf als vriend, ik altijd voor haar klaarsta.'
Terwijl Wiseman sprak kwam Steve Montgomery terug om zijn schoonmoeder naar de wachtende auto te begeleiden. 'Er is zeker iets dat u kunt doen, dokter Wiseman,' zei hij. 'Laat de zaak rusten zodat wij het kunnen vergeten. Het is voorbij, en er valt niets meer aan te doen. We moeten het proberen te vergeten.'
Hij nam Phyllis mee naar de auto, hielp haar instappen en draaide zich daarna om om nog iets tegen de dokter te zeggen. 'Dat begrijpt u toch wel?' vroeg hij met een kilte in zijn stem die Wiseman zelden eerder bij hem gehoord had. 'We kunnen er niets meer aan doen. Helemaal niets.' Daarna stapte Steve ook in de auto en Wiseman bleef staan kijken tot de Montgomery's weggereden waren. Toen ze uit het zicht verdwenen waren stonden Sally's wanhopige ogen en Steves woorden in zijn geheugen gegrift.
Terwijl hij de begraafplaats verliet dacht Wiseman na over de ware omvang van de tragedie die de Montgomery's getroffen had.
Voor Julie was de tragedie voorbij.
Voor haar ouders was ze net begonnen.
Jason Montgomery stak de schop in de grond, dreef hem er dieper in door er met beide voeten op te springen en trok daarna aan de steel tot de kluit aarde loskwam. Deze handelingen bleef hij een poosje herhalen maar op een gegeven ogenblik hield hij op om zijn werk te bekijken.
Hij had van ruim een meter in het vierkant de bovenste laag aarde verwijderd. Hij was er bijna een uur mee bezig geweest - vanaf het moment dat hij van zijn zusjes begrafenis was thuisgekomen. Tot nu toe was er niemand naar buiten gekomen om te zeggen dat het niet mocht.
Misschien zou dat vandaag ook niet gebeuren.
Als dat zo was - en die kans leek Jason vrij groot - dan zou de schuilplaats tegen etenstijd klaar zijn. Hij zou hem ruim een meter diep maken en bedekken met de planken die hij vorige week achter de garage gevonden had. Zijn vader had hem verteld dat hij daar een kippenhok van wilde maken maar aangezien ze geen kippen hadden vond Jason dat hij ze net zo goed als dak van zijn schuilplaats kon gebruiken. Bovendien zou hij ze alleen maar naast elkaar op de grond hoeven te leggen. Er zou geen spijker aan te pas komen. Het enige werk was het graven. Hij wou dat Randy Corliss er was om hem te helpen, maar hij had Randy vandaag niet eens op mogen bellen dus moest hij het werk wel helemaal alleen doen.
Hij pakte de schop weer op en stak hem diep in de zachtere aarde die onder de oppervlakte lag. Hij voelde dat de schop ergens op afketste en drukte door. Eerst gaf het een beetje mee, daarna een heleboel. Hij legde de schop weg, knielde neer en begon met zijn blote handen in de losse aarde te graven.
Even later greep hij in de gebroken fles.
Hij was heel geweest toen de schop hem raakte maar nu was hij in scherven en een scherpe punt sneed diep in de wijsvinger van Jasons linkerhand. Jason trok zijn hand snel uit de aarde terug en stak de vinger in zijn mond. Hij zoog er hard op en proefde de zoete, ziltige smaak van bloed dat hij daarna op de grond uitspoog.
Hij bekeek zijn vinger zorgvuldig. Een dikke stroom bloed gulpte uit de wond waarna het over zijn hand droop en langzaam op de berg losse aarde drupte. Hij kneep in de vinger omdat hij zich herinnerde dat iemand hem eens verteld had dat je een snee flink moest laten bloeden om infectie tegen te gaan.
Toen het bloeden even later minder werd bekeek hij de snee. Die was meer dan een centimeter groot en zag er diep uit. Het leek hem beter om zijn hand te gaan wassen.
Hij liep door de keuken en de eetkamer maar vermeed de woonkamer omdat hij wist dat zijn ouders daar waren. Hoewel hij zijn zusje eigenlijk niet zo erg miste wist hij dat ze nogal overstuur waren en wilde hij ze niet onnodig lastig vallen. Hij kon de wond best zelf verzorgen en als hij merkte dat hem dat niet lukte kon hij altijd nog aan zijn oma vragen of ze hem wilde helpen.
Hij ging naar boven, naar de badkamer en begon zijn handen te wassen. De aarde en het al stollende bloed verdwenen in de afvoer. Jason kneep in de vinger.
Deze keer kwam er geen bloed.
Verbaasd hield hij zijn hand tegen het licht en bekeek hem nauwkeurig.
Hij zag nergens een snee.
Hij staarde naar zijn vinger en toen zag hij een heel vaag litteken op de plaats waar de wond had gezeten.
Hij trok diepe rimpels van verwondering in zijn voorhoofd terwijl hij probeerde te bedenken wat er gebeurd kon zijn.
Het had erg gebloed.
En nu was er niets meer te zien.
Genas een snee altijd zo snel? Als hij zijn knie schaafde of zoiets moest er altijd een paar dagen een pleister op.
Natuurlijk kon je nooit weten wat er onder de pleister gebeurde. Zijn moeder had hem nooit laten kijken.
Misschien genazen alle sneeën wel zo snel.
Of misschien was het lang niet zo erg geweest als hij gedacht had.
Hij probeerde zich te herinneren of het erg zeer had gedaan, maar eigenlijk kon hij zich helemaal geen pijn herinneren. Als hij zijn knie of zijn elleboog schaafde stak dat altijd een paar seconden. Maar toen hij zich sneed had hij nauwelijks iets gevoeld. Als het niet zo had gebloed zou hij er waarschijnlijk niet eens iets van gemerkt hebben.
Hij deed de kraan dicht, droogde zijn handen af en ging daarna naar beneden en naar buiten. Hij keek naar de aarde waarop het bloed gedruppeld was. Er was niet veel meer van te zien. Toen hoorde hij bij de buren iemand zijn naam roepen. Hij keek op en zag Joey Connors naar hem zwaaien.
'Hoi, Jason,' zei Joey. 'Heb je zin om naar mijn puppies te komen kijken?'
'Puppies?' herhaalde Jason terwijl zijn ogen groot werden van enthousiasme. 'Heb je puppies?'
Joey knikte. 'Daisy heeft ze gisteren gekregen, maar ik mocht je niet halen van mijn moeder.'
'Waarom niet?' vroeg Jason terwijl hij over het hek klom en in de achtertuin van de Connors' landde.
'Om je zusje niet. Ben je naar de begrafenis geweest?'
'Ja.'
'Hoe was dat?'
Jason bleef even nadenkend staan. 'Zoals iedere begrafenis, denk ik,' zei hij. En toen: 'Krijg ik een puppy van je?'
Een volwassene zou waarschijnlijk gevonden hebben dat Jason nogal ongevoelig op de dood van zijn zusje reageerde. Voor hem was haar dood even onwezenlijk als ze zelf geweest was en in zijn leven was er niet erg veel veranderd. Eigenlijk was voor Jason de meest opvallende gebeurtenis van die dag dat zijn vinger in tien minuten geheeld was.
In haar dochters logeerkamer pakte Phyllis Paine haar laatste bezittingen in haar koffer en deed hem dicht. Afwezig keek ze de kamer rond. Ze wist zeker dat ze niets vergeten had. In gedachten was ze al weer thuis en had de ontelbare draden waaruit haar leven bestond opnieuw opgevat. Phyllis was geen koele vrouw. Toen Julie stierf had ze een moment van onuitsprekelijk, persoonlijk verdriet gekend waarna ze zichzelf vermand had en de touwtjes in handen had genomen. Twee dagen lang had ze haar dochters huishouding gedaan op de manier waarop ze haar eigen huishouding deed - rustig, bekwaam en met het gevoel dat het ergens toe diende. Ze had haar best gedaan om Sally de gelegenheid te geven om te rouwen. Nu was het moment gekomen waarop Sally haar leven weer in eigen hand moest nemen. Phyllis had sterk de neiging te blijven om Sally het werk uit handen te nemen. Ze kende de pijn die Sally voelde; die had ze zelf lang geleden ook gevoeld, toen haar eerste kind dood ter wereld kwam. Maar er was niemand geweest die haar het werk uit handen had genomen. Ze was gedwongen geweest haar gevoelens te verwerken, om te aanvaarden dat het leven soms onverwachte wendingen kan nemen, en om door te gaan met haar leven. Dus had ze haar zoontje begraven, net als Sally met haar dochtertje had gedaan, en was doorgegaan.
Ze pakte haar koffer op en droeg hem naar beneden. Sally en Steve zaten in de woonkamer op de bank, en er was een afstand tussen hen die groter leek dan de paar centimeters die hen scheidden.
'Steve, wil je een taxi voor me bellen?'
Sally keerde langzaam haar hoofd om en haar ogen, vochtig van de tranen die ieder moment dreigden los te barsten, stonden verbaasd. 'Een taxi?' herhaalde ze wezenloos. 'Waar ga je heen?'
'Naar huis, liefje,' zei Phyllis zacht Ze dwong zichzelf om zich niets aan te trekken van de nauwelijks merkbare huivering die over haar dochters lichaam trok. Haar blik dwaalde naar haar schoonzoon en ze gaf een klein knikje; daarna liet Steve haar met Sally alleen. Toen pas liep ze naar de bank en ging naast haar dochter zitten. Ze nam Sally's hand in de hare.
Er viel een lange stilte tussen de twee vrouwen en op een bepaald moment betwijfelde Phyllis zelfs of ze die ooit zou kunnen overbruggen. Uiteindelijk gaf ze Sally een bemoedigend kneepje in haar hand.
'Ik had ongelijk gisteren, liefje,' zei ze, 'en ik wil je mijn excuses aanbieden.'
Sally's angstige ogen keken versuft in die van haar moeder. 'Ongelijk? Waarover?'
'Over Julie,' zei Phyllis. 'Over hoe ze gestorven is. Ik weet niet waarom ik het toen gezegd heb - dat baby's niet zo maar kunnen sterven. Dat was dom van me.'
Sally's blik leek iets op te klaren. 'Ik weet niet wat je bedoelt.'
'Ik bedoel dat het verkeerd van me was om te insinueren dat er iets met Julie gebeurd moest zijn. Ik weet best dat dat niet zo is. Ze is gewoon gestorven, en dat zullen we moeten accepteren.'
'Zoals jij geaccepteerd hebt wat er met mijn broertje is gebeurd?' Hoewel haar stem kalm was klonk er een kilte in door die Phyllis nog meer schokte dan de woorden.
'Hoe weet jij daarvan?'
'Papa heeft het me verteld. Al heel lang geleden.'
'Hij had het recht niet...' begon Phyllis.
'Hij had alle recht moeder,' antwoordde Sally. 'Hij probeerde me te laten begrijpen waarom... nou ja, waarom je bent zoals je bent'
'Ik begrijp het,' zei Phyllis terwijl ze zich diep in de kussens van de bank liet wegzakken. Dit was de eerste keer sinds de dag van zijn geboorte dat er in Phyllis' aanwezigheid over haar zoon gepraat werd. 'En verduidelijkte het iets?' hoorde ze zichzelf vragen.
'Nee, niet echt' antwoordde Sally afwezig, alsof ze er met haar gedachten niet bij was.
'Laat me proberen het je duidelijk te maken,' zei Phyllis. Ze koos haar woorden zorgvuldig, alsof ze bang was dat zelfs praten over die tijd, nu bijna dertig jaar geleden, het beschermende bolwerk dat ze voor zichzelf had opgebouwd zou kunnen vernietigen. 'Ik gaf mezelf de schuld van het feit dat je broertje dood geboren werd, ook al verzekerden de artsen me dat ik er niets aan kon doen. Net zoals jij jezelf misschien de schuld geeft van Julies dood. Ik wilde zelf dood. En dat is ook bijna gebeurd. Ik... nou ja, ik wilde zelfmoord plegen. Maar daar ben ik van teruggekomen. Vraag me niet hoe dat zo ineens kwam - dat herinner ik me niet meer. Maar ik besefte plotseling dat, hoe rot ik me ook voelde over mijn zoon die ik nooit gekend had, ik verantwoordelijkheden had. Tegenover je vader, en een paar jaar later tegenover jou. Daarom begon ik iedere dag te nemen zoals hij kwam, en ik redde het.
Ik red het nog steeds, Sally, en dat moet jij ook doen. Je moet bij de dag leven. Niet nadenken over wat Julies toekomst geweest zou kunnen zijn. Je moet zelfs niet nadenken over hoe ze was. Probeer iedere dag opnieuw om er iets van te maken en doe de dingen die je moet doen. Het leven is voor de levenden, Sally, en ook al voel je je nu nog zo slecht, je leeft nog steeds.'
Er viel een stilte terwijl Sally haar moeders woorden probeerde te verwerken. Ze klonken zo koud, zo onverschillig. En voor haar geestesoog bleef Sally haar dochtertje zien, slapend in haar wieg, maar niet echt slapend.
Stervend.
Waaraan?
Hoe lang had ze daar zo gelegen?
Ze slikte alsof ze daarmee het beeld in haar hoofd kon verdrijven, maar ze wist dat dat niet zou lukken. En toen zag ze Steve, die op een paar meter afstand naar haar stond te kijken. Hoe lang stond hij daar al? Had hij geluisterd?
'Ze heeft gelijk, weet je,' zei hij. Hij had dus geluisterd. Om de een of andere reden voelde Sally dat als een soort verraad. 'We moeten de draad van onze levens weer oppakken, liefje, en we moeten dat zélf doen,'
'Maar ik...'
'Je hebt Jason, en je hebt mij,' ging Steve vastberaden verder. 'Je moet je normale leven weer oppakken en dat lukt je niet zolang Phyllis hier is. Zie je dat niet in?'
Sally schoof opzij, weg van haar moeder. 'Jullie willen dat ik Julie vergeet, hè?' zei ze. 'Jullie willen dat ik hetzelfde doe als moeder gedaan heeft en net doe of ze nooit bestaan heeft. Dat kan ik niet. Dat wil ik niet. Ze was mijn dochter, Steve. Ze was mijn kleine meisje en ze is ergens aan gestorven. Ik moet erachter zien te komen waaraan! Dat ga ik proberen, en het zal me lukken ook!'
'Sally...' Steve wilde naar zijn vrouw toelopen maar het plotselinge gerinkel van de telefoon hield hem tegen. Hij liet zijn ogen nog even smekend op Sally rusten. 'Jezus,' mompelde hij. Hij verdween in de keuken om de telefoon op te nemen terwijl Sally en haar moeder in een gespannen stilte in de kamer achterbleven. Toen kwam Steve terug.
'Sally, er is iemand die je wil spreken.'
'Niet nu,' zei Sally met doffe stem.
'Ik denk dat je het beter wél kunt doen. Het is belangrijk.'
Sally wilde opnieuw weigeren maar toen ze de blik in Steves ogen zag veranderde ze van gedachten. Met stramme ledematen en een lichaam dat pijn deed van uitputting kwam ze overeind en liep de keuken in.
'Hallo?'
'Mevrouw Montgomery? U spreekt met Lois Petropoulous. U kent me niet, maar...'
'Mijn man zei dat u me iets wilde vertellen,' onderbrak Sally haar. 'Dit is niet het juiste moment
'Ik weet het. Ik vind het vreselijk van uw dochter. Ik weet wat u doormaakt. Hetzelfde is mij een half jaar geleden overkomen.'
'Pardon?'
'We zijn met een groep, mevrouw Montgomery. Zes echtparen. We komen een keer per week bij elkaar om te proberen de dood van onze kinderen te aanvaarden.'
Sally trok haar wenkbrauwen op. Waar had die vrouw het over? Een bijeenkomst voor de ouders van overleden kinderen? 'Het spijt me,' zei ze, 'maar ik zie niet in...'
'Hangt u alstublieft niet op, mevrouw Montgomery. Het gaat uit van de SIDS-stichting. Ze organiseren deze groepsbijeenkomsten om ons elkaar te laten helpen met de problemen die we hebben met de plotselinge dood van ons kind. We komen dinsdags bijeen en we hopen dat u en uw man vanavond ook zullen komen.'
Sally moest haar best doen om niet boos te worden. Ze waren niet van plan haar met rust te laten. Niemand. Haar man niet en haar moeder niet. En nu begonnen ook nog wildvreemden zich met haar te bemoeien en haar te vertellen hoe ze haar leven moest inrichten. Nou, daar had ze totaal geen behoefte aan. Ze wilde haar problemen op haar eigen manier oplossen. 'Bedankt voor uw telefoontje,' zei ze beleefd, 'maar Julie is niet aan de wiegendood overleden dus lijkt het me geen enkele zin hebben dat ik naar uw bijeenkomst kom.' Zonder verder op antwoord te wachten legde ze de hoorn neer en ging terug naar de woonkamer. Door het raam zag ze dat er een taxi voor het huis stilhield. Haar moeder kwam overeind en keek haar vragend aan. Sally beheerste zich en deed haar best om niets te laten merken van de wrok die ze tegenover Phyllis en Steve voelde.
'Zal ik met je meelopen naar de taxi?'
Phyllis negeerde de vraag. 'Wie was er aan de telefoon? Had het iets met Julie te maken?'
'Nee, moeder. Het was iets onbelangrijks.' Ze begeleidde haar moeder naar de deur. 'Het spijt me van wat ik gezegd heb. Ik ben domweg verschrikkelijk moe op het ogenblik. Maar je hebt gelijk. Het leven is er voor de levenden. Het komt wel weer goed met me.' Ze omhelsde haar moeder snel en gaf haar een zoen op haar wang. 'Echt waar.'
Bij de voordeur bleven ze allebei even staan, maar er viel niets meer te zeggen. Daarna stapte Phyllis de deur uit en ging Sally terug naar haar man.
'We gaan naar die bijeenkomst,' zei Steve zodra Sally in de woonkamer terugkwam.
Sally keek hem met een heldere blik aan. 'Waarom? Het is een bijeenkomst voor SIDS-ouders en daar horen wij niet bij.'
'Daar horen wij wél bij, Sally,' zei Steve rustig. 'Ik ga naar die bijeenkomst en jij gaat met me mee. Heb je dat begrepen?'
De harde klank van zijn stem trof haar als een slag in het gezicht. Ze keek hem onderzoekend aan en probeerde te ontdekken waarom hij ineens zo veranderd was. In al die jaren dat ze hem kende had hij nog nooit op die toon tegen haar gesproken. Een toon die ieder misverstand uitsloot - hij had haar een bevel gegeven en verwachtte dat ze zou gehoorzamen. Haar ogen vernauwden zich en toen ze hem antwoord gaf klonk er ook in haar eigen stem een hardheid door die ze niet kende. 'Dan gaan we,' zei ze. 'Maar ik zie er nog steeds de zin niet van in.'
Een paar minuten later ging ze naar Julies kamer om een begin te maken met het opruimen van de spullen die ze nooit meer nodig zou hebben. Ze haalde Julies bedje af en haalde vervolgens het wiegje zelf uit elkaar. Toen begon ze aan de commode, maar bij ieder klein jurkje of bloesje moest ze even pauzeren - er waren er zoveel bij die nog nooit gedragen waren en die nu ook nooit gedragen zouden worden. Als laatste haalde ze de mobile, die vanaf het begin boven Julies wiegje gehangen had, van het plafond, staarde er even verdrietig naar en liet hem vervolgens met tegenzin in de prullenmand verdwijnen.
Alles was veranderd.
Haar gezin was veranderd.
Haar man was veranderd.
Ze was zelf veranderd.
Van nu af aan zou alles anders zijn.
O, ze zou haar best doen om haar moeders voorbeeld te volgen. Ze zou haar verantwoordelijkheden accepteren. Ze zou leven voor de levenden.
Toch was ze er diep in haar hart van overtuigd dat er een oorzaak voor Julies dood was aan te wijzen en zelfs terwijl ze Julies spullen wegborg wist ze dat ze vroeger of later moest weten wat er precies gebeurd was. En daarom wist ze ook, toen ze uiteindelijk die kamer voor de laatste keer verliet, dat ze nooit zo als haar moeder zou worden.
In twee dagen tijd was Sally Montgomery enorm veranderd, maar de mensen in haar naaste omgeving hadden daar nog geen flauw idee van.
De lagere school van Eastbury, met grijze muren die eens wit waren geweest en een verwaarloosd schoolplein, lag verscholen tussen een groepje esdoorns alsof hij zich daar probeerde te verbergen. Toen Lucy Corliss erop afliep voelde ze een soort medelijden met het haveloze gebouw - het leek bijna of de school zich bewust was van het feit dat hij bouwvallig was en hoopte dat niemand op het idee zou komen om hem af te breken als hij ervoor zorgde dat hij niet opviel. Toen Lucy door de voordeur naar binnen ging merkte ze dat het deprimerende uiterlijk van de school niet tot de buitenkant beperkt bleef. Er hing een sombere sfeer die door de zwakke verlichting in de gang alleen maar versterkt werd. Het was dinsdagmiddag, bijna vier uur en het was zo stil in het gebouw dat ze zich afvroeg of er nog iemand aanwezig zou zijn. Ze liep vastberaden naar Randy's klaslokaal en haar hakken maakten een hol, klikkend geluid op de houten vloer.
Harriet Grady liep al tegen de zestig maar het was nauwelijks aan haar te zien dat ze er al vijfendertig jaar lesgeven op had zitten. Ze stond op het punt weg te gaan toen Lucy in haar lokaal verscheen. Ze herkende haar meteen en stond op om haar te begroeten. 'Mevrouw Corliss,' zei ze hartelijk. 'Komt u binnen. Is er nieuws over Randy?'
Lucy keek het lokaal rond. Ook hier leek een lik verf hard nodig en in de grote ramen in de westelijke muren zaten verscheidene barsten. Ze liep naar een van de ramen toe en staarde naar buiten zonder iets te zien, terwijl ze probeerde te bedenken hoe ze beginnen moest. Nu ze hier eenmaal was wist ze niet goed meer waarom ze eigenlijk gekomen was. 'Denkt u dat Randy is weggelopen?' vroeg ze ten slotte. Even later voelde ze de hand van de onderwijzeres op haar arm.
'Ik weet het niet,' antwoordde Harriet. 'Het is zo moeilijk de kinderen van vandaag te begrijpen. Ze lijken allemaal zo - ja, wat eigenlijk? Oud voor hun leeftijd, denk ik. Er zijn zoveel kinderen die weinig kinderlijks lijken te hebben. Soms heb ik het gevoel dat ze ontzettend veel voor je verborgen houden.'
Lucy knikte. 'Dat heeft Randy al vanaf dat hij heel klein was. Ik heb altijd het idee dat ik hem niet goed ken. Ik denk dat dat komt omdat ik niet zoveel tijd voor hem heb als ik zou moeten hebben.'
'Kinderen hebben hun ouders nodig,' merkte Harriet op en Lucy meende een spoor van afkeuring in haar stem te horen.
'Jammer genoeg zijn niet alle huwelijken een succes.'
'Of proberen mensen niet genoeg om er een succes van te maken,' zei de onderwijzeres.
Lucy's ogen vernauwden zich. 'Mevrouw Grady, ik ben hier niet gekomen om over mijn huwelijk te praten. Ik kwam hier om het over Randy te hebben.'
De twee vrouwen keken elkaar aan en Harriet Grady's blik werd wat vriendelijker. 'Het spijt me,' zei ze. 'Ik denk dat ik een knorrige oude vrouw begin te worden. Ik kan er niet aan wennen dat de meeste van mijn kinderen maar een ouder hebben. Dat vind ik zo jammer en ik vraag me voortdurend af of dat niet een van de redenen is dat veel kinderen problemen hebben.'
'Zoals Randy?' vroeg Lucy.
'Randy, en een heleboel anderen.' Harriet Grady nam Lucy nauwkeurig op en kwam tot de conclusie dat ze er geen doekjes om hoefde te winden. 'Maar u weet natuurlijk wel dat Randy problematischer is dan de meeste kinderen.'
'Hoe komt dat?'
Harriet liep terug naar haar bureau, ging zitten en trok een dossier uit de bovenste la. Ze begon het door te kijken.
'Ordeproblemen. Maar zo gemakkelijk ligt het eigenlijk ook weer niet.'
'Ik ben bang dat ik u niet helemaal kan volgen,' zei Lucy. Ze stak baar hand uit om het dossier te pakken maar Harriet Grady gaf het niet uit handen.
'Het spijt me,' verontschuldigde ze zich.' Ik ben bang dat ik u dit niet mag laten zien.'
Lucy staarde de onderwijzeres aan en probeerde te begrijpen wat er tegen haar gezegd werd. 'Mag ik dat niet zien? Mijn God, mevrouw Grady, mijn zoon wordt vermist! Als dat dossier gegevens bevat die ik hoor te weten heeft u niet het recht die niet aan mij te laten zien. Ik ben zijn moeder, mevrouw Grady, ik heb het recht om alles over mijn zoon te weten.'
'Tja, ik vind het nogal moeilijk,' zei Harriet Grady aarzelend. 'Mevrouw Corliss, u moet begrijpen dat er allerlei informatie over de leerlingen in de dossiers staat. Een deel daarvan is totaal objectief, maar er staan ook subjectieve dingen in. En we vinden het niet prettig als iemand die subjectieve gegevens onder ogen krijgt. Wie dan ook.'
'Behalve de onderwijzers,' viel Lucy haar in de rede met een stem die vlijmscherp klonk van woede.
'Behalve de onderwijzers,' beaamde Harriet. Ze leunde achterover in haar stoel en veegde een haarlok uit haar ogen. 'Mevrouw Corliss,' vervolgde ze, 'ik weet hoe u zich voelt en ik wou dat ik iets kon vertellen waardoor u zich beter ging voelen. Maar wat moet ik zeggen? Randy heeft al eerder geprobeerd weg te lopen.'
'Hij ging alleen maar naar zijn vader,' wierp Lucy tegen. 'En hij is maar een paar uur zoek geweest.'
'En toch was het zijn bedoeling om weg te lopen,' hield de onderwijzeres vol. 'Er is iets met Randy - iets vreemds. Hij lijkt niet altijd in staat om situaties goed te beoordelen.'
'Situaties goed te beoordelen?' herhaalde Lucy. 'Hij is nog maar negen' Waar heeft u het in 's hemelsnaam over?'
Harriet Grady zuchtte en speelde even met het dossier. 'Ik wou dat ik u dat duidelijk kon maken. Ik weet zelf ook niet precies wat het is. Het lijkt wel of Randy denkt dat hij alles waar hij zin in heeft op ieder moment kan doen. Er is vrijwel niets waar hij bang voor is en daardoor komt hij in moeilijkheden.'
Lucy fronste haar voorhoofd. 'Moeilijkheden?'
'Niets ernstigs,' stelde Harriet haar gerust. 'Tenminste, voorlopig nog niet. Maar we zijn voortdurend bang dat hij op een gegeven moment zichzelf iets aan zal doen.'
'Zichzelf iets aandoen? Hoe bedoelt u dat?'
Harriet Grady pijnigde haar hersens af op zoek naar een duidelijk voorbeeld waarmee ze haar verhaal zou kunnen illustreren. Ten slotte gaf ze het op en overhandigde Lucy met tegenzin het dossier. 'Leest u de eerste pagina door,' zei ze. 'En als u erop staat kunt u wat mij betreft de rest ook doorlezen. Het komt allemaal op hetzelfde neer.' Lucy nam het dossier aan, sloeg het open en las vlug de eerste pagina. Wat ze las bezorgde haar kippenvel, maar ze dwong zichzelf het hele rapport door te lezen en wierp daarna nog een snelle blik op de overige pagina's. Mevrouw Grady had gelijk; het kwam allemaal op hetzelfde neer. Met trillende handen gaf ze het dossier aan de onderwijzeres terug.
'Vertel me wat er gebeurd is,' fluisterde ze. 'Vertel me hoe dat ging op die dag.'
Harriet Grady schraapte haar keel en begon. 'Het was afgelopen september. Een van de kinderen had een zwarte weduwespin meegenomen. Hij zat in een glazen pot, maar ik hield hem op mijn bureau en liet de kinderen naar voren komen om ernaar te kijken. Ik waarschuwde hen dat hij giftig was en ze waren allemaal erg voorzichtig. De meesten wilden de pot niet eens vastpakken. Maar Randy pakte hem niet alleen vast, hij maakte hem open en stak zijn hand naar binnen.'
'Lieve God,' fluisterde Lucy. 'Wat gebeurde er?'
'Hij begon de spin te sarren en in het begin probeerde die weg te kruipen. Maar uiteindelijk viel hij aan. Ik probeerde Randy de pot af te pakken maar hij gaf me geen kans. Hij leek helemaal niet bang te zijn - eerder gefascineerd.'
'Zelfs toen de spin hem beet?'
'Gelukkig gebeurde dat niet. Ik slaagde er ten slotte in om de pot uit zijn handen te slaan en de spin dood te trappen. Daarna heb ik hem meegenomen naar de verpleegster en zij heeft zijn handen bekeken. Hij was niet gebeten.'
'De spin had hem helemaal niet gebeten?'
'Blijkbaar niet. Zelfs toen de verpleegster hem uitlegde hoe gevaarlijk de beet van een zwarte weduwe was werd hij nog niet bang. Hij zei dat hij wel vaker met ze speelde en dat er nooit iets gebeurde.'
Toen Lucy zich begon te realiseren wat er met Randy had kunnen gebeuren werd ze bijna misselijk. 'Waarom heeft u me dit nooit verteld?' vroeg ze. 'Waarom heeft niemand...'
Harriet Grady's mond vertrok zich in een wrange glimlach. 'Wat hadden we moeten doen, mevrouw Corliss? Randy een briefje meegeven met als tekst: "Beste mevrouw Corliss, Randy is vandaag niet door een spin gebeten." U zou me voor gek verklaard hebben.'
Lucy sloot haar ogen en knikte. 'Waarschijnlijk wel.' Ze dacht even na over wat de onderwijzeres haar verteld had maar kwam tot de conclusie dat het haar niet veel verder geholpen had. Alleen wist ze nu dat Randy een serie gevaarlijke stunts had uitgehaald die hem stuk voor stuk hadden kunnen verwonden of zelfs doden, maar tot nu toe waren die klaarblijkelijk allemaal goed afgelopen. Toen ze haar ogen weer opendeed zat Harriet Grady haar met een uitdrukking op haar gezicht aan te kijken die Lucy duidelijk maakte dat ze er net zo over dacht.
'Volgens mij is het heel goed mogelijk dat Randy weer aan iets avontuurlijks begonnen is en dat er iets is misgegaan,' zei de onderwijzeres. Daarna stond ze op en bracht Lucy naar de deur van het lokaal. 'Ik wou dat ik u meer kon vertellen, mevrouw Corliss, maar ik wist zelf ook nooit wat Randy nu weer van plan was. Daarom heb ik ook geen enkel idee van wat er gebeurd kan zijn.' Ze gaf Lucy een bemoedigend kneepje in haar arm. 'Maar we vinden hem wel, mevrouw Corliss. En Randy kennende is hem niets ernstigs overkomen. Dat is tot nu toe nog nooit gebeurd.'
Maar toen Lucy het lokaal verlaten had ging Harriet Grady terug naar haar bureau en begon Randy's dossier nog eens door te nemen. In haar ogen was Randy een hopeloos geval. Als er één jongen was met wie het slecht zou aflopen dan was dat Randy. Ze sloeg het dossier dicht, stopte het in haar bureau en deed de la op slot.
Lucy stond al bijna weer buiten toen ze het kleine bordje zag dat het kantoor van de verpleegster aangaf. Ze aarzelde even en klopte toen op de matglazen deur.
'Binnen,' riep een stem. Lucy deed de deur open en stapte naar binnen. Aan een bureau zat een in wit uniform geklede vrouw, die nauwelijks ouder leek dan zijzelf, een paperback te lezen. Ze keek glimlachend op.
'Voor het geval u een boze belastingbetaalster bent, ik heb officieel geen dienst meer. Ik blijf 's middags meestal nog even hangen voor het geval dat een van de kinderen zich bezeert op de speelplaats. Iedereen vindt dat ik zeer toegewijd ben.'
Ondanks zichzelf schoot Lucy in de lach. De verpleegster had een open uitdrukking op haar gezicht die in scherpe tegenstelling stond tot het strenge uiterlijk van Randy's onderwijzeres.
'Ik ben geen boze belastingbetaalster,' zei Lucy tegen haar. 'Ik ben een verontruste moeder.'
De glimlach op het gezicht van de verpleegster verdween meteen en ze stond op.
'Bent u mevrouw Corliss?' vroeg ze. 'We maken ons allemaal zorgen over Randy. Kan ik iets voor u doen?'
'Dat weet ik eigenlijk niet,' moest Lucy erkennen. 'Ik was op weg naar buiten en zag toevallig het bordje. En mevrouw Grady had me net verteld wat er afgelopen herfst gebeurd is...'
'De zwarte weduwe,' onderbrak de verpleegster haar. 'Uw jongen heeft ontzettend veel geluk gehad.'
'Dat zei mevrouw Grady ook. Ze... ze denkt dat Randy is weggelopen. Dat denkt iedereen.'
'Iedereen behalve uzelf, is het niet?' De verpleegster gebaarde naar een stoel. 'Gaat u zitten. Ik ben Annie Oliphant en ik heb alle mogelijke grappen over olifanten zo langzamerhand wel gehoord.' Hierna kreeg haar gezicht direct weer een serieuze uitdrukking. 'Ik ben bang dat ik niet veel voor u kan doen. Randy is een van die jongens die ik nauwelijks te zien krijg.' Ze liep naar een kast, haalde er een dun dossier uit en keek dat snel door.
'Mag ik dat zien?' zei Lucy met een stem die ze opzettelijk sarcastisch liet klinken. 'Of is het vertrouwelijk?'
Annie Oliphant overhandigde haar het dossier. 'Er staat hier niets in dat geheim moet blijven. En ik durf te wedden dat er in de rest van Randy's dossiers ook niets staat dat de nationale veiligheid in gevaar kan brengen. Volgens mij geeft die geheimzinnigheid sommige mensen hier het gevoel dat ze belangrijk zijn.'
Lucy bladerde Randy's medische dossier door. Er stond niet veel in en de weinige gegevens die ze tegenkwam zeiden haar over het algemeen niets. 'Ik neem niet aan dat een van deze gegevens met Randy's verdwijning te maken zou kunnen hebben,' zei ze.
'Dat lijkt me niet,' beaamde de verpleegster. 'Het enige interessante aan dat dossier is dat het een walgelijk gezond kind beschrijft. Als ze allemaal zoals Randy waren zou ik snel zonder werk zitten. Moet u eens kijken.' Ze nam Lucy het dossier uit handen en begon bij het begin. 'Geen ernstige ziektes. Geen gewone ziektes. Geen verwondingen. Amandelen intact en gezond. Geen problemen met de blindedarm. Zelfs zijn tanden, verdorie! Zijn ondertanden staan gelukkig een beetje scheef, maar niet genoeg om hem een beugel aan te meten en hij heeft geen enkel gaatje. Wat heeft u gedaan, hem in een kooi grootgebracht?'
Lucy schoot opnieuw in de lach. 'Niet bepaald. Ik denk dat ik gewoon geluk gehad heb. Tot nu toe.' Ze zweeg even en toen ze weer iets zei klonk haar stem een stuk zachter. 'Kent u Randy goed?'
De verpleegster schudde haar hoofd. 'Het enige wat ik deed was hem eens in het jaar onderzoeken. Hij is niet het type dat misselijk wordt van te veel snoepen of dat zich gaten in zijn hoofd valt. Ik ben bang dat ik alleen de ziekelijke kinderen goed ken en zoals u kunt zien kun je Randy nauwelijks ziekelijk noemen.'
Lucy bladerde het dossier nog een keer door. 'Mag ik hier een kopie van hebben?' vroeg ze.
'Natuurlijk.' Lucy liep met haar mee naar de andere kant van de gang en bleef in de deuropening staan kijken terwijl de verpleegster het dossier kopieerde.
'Ik zie niet in wat u hieraan heeft,' zei Annie aarzelend toen ze Lucy de kopieën gaf.
'Ik ook niet,' antwoordde Lucy met een stem die ineens begon te trillen. 'Ik denk dat het me het gevoel geeft dat ik in ieder geval iets gedáán heb. U weet niet hoe erg het is als je kind vermist wordt. Ik voel me zo hulpeloos. Ik weet niet eens waarmee ik moet beginnen. Ik dacht dat misschien hier iemand iets zou weten, of iets zou zijn opgevallen... wat dan ook maar.' Lucy hoorde de wanhoop in haar bevende stem en ze was even bang dat ze in huilen zou uitbarsten. Ze zweeg om tegen haar tranen te kunnen vechten.
'Ik vind het heel erg, mevrouw Corliss,' zei de verpleegster zacht terwijl ze met Lucy naar de voordeur liep. 'Het lijkt er echt op dat de tijden veranderd zijn. Kinderen gaan op steeds jongere leeftijd rare dingen doen. Eerst begonnen de tieners met weglopen, nu begint het ernaar uit te zien dat ze het zelfs voor die leeftijd al gaan doen. En ze gaan steeds jonger aan de drank en de drugs. Ik vraag me af hoe dat komt.'
Lucy's verdriet maakte plaats voor woede. 'Randy drinkt geen druppel en hij is niet aan de drugs! En hij is niet weggelopen!' Haar stem begon gevaarlijk schril te klinken. 'Er is iets met hem gebeurd en ik zal erachter komen wat dat is!'
Ze rende de deur door en het bordes af, op weg naar haar auto. Ze voelde de ogen van de verpleegster op zich gericht toen ze de motor aanzette maar ze keek niet op terwijl ze de auto in de versnelling zette, het gaspedaal indrukte en wegstoof.
'Is er nieuws?'
'Niets.'
Jim en Lucy Corliss stonden elkaar aan te staren. Het duurde een hele tijd voordat Lucy achteruit stapte om hem binnen te laten. Hij wierp een blik op de schemerige woonkamer en liep naar het raam om de gordijnen open te doen. Het avondzonlicht leek iets van de spanning van het gezicht van zijn ex-vrouw weg te wissen.
'Je moet niet in het donker gaan leven, Lucy. Dat helpt jou en Randy niets.'
Lucy liet zich met een diepe zucht in een stoel vallen. 'Dat weet ik best. Eerlijk gezegd realiseerde ik me totaal niet dat de gordijnen dicht waren. Ik moet vanmorgen vergeten zijn om ze open te doen.'
'Je moet...'
'Je hoeft me de les niet te lezen, Jim. Ik geloof niet dat ik dat kan hebben. Is er geen enkel spoor van hem?'
Jim schudde zijn hoofd. 'Niets. En ze doen hun uiterste best, Lucy, geloof me. Ik ben er de hele dag bij geweest We hebben de bossen waarin hij vorig jaar verdwaald is uitgekamd en met praktisch iedereen op de route naar zijn school gepraat. Niemand heeft hem gezien, niemand weet iets. Ze zoeken morgen nog verder, maar daarna...' Hij haalde moedeloos zijn schouders op.
'Bedoel je dat ze dan ophouden met zoeken?' vroeg Lucy. 'Maar hij is nog zo'n klein jongetje, Jim. Ze kunnen toch niet zo maar ophouden?'
Jim liep naar het buffet om voor zichzelf een drankje in te schenken en ondanks haar angst en verdriet kon ze het niet nalaten erop te letten hoe sterk hij hem maakte. Tot haar verbazing nam hij weinig whisky. 'Schenk je er ook een voor mij in?' vroeg ze.
'Natuurlijk,' zei hij. Hij mixte een tweede drankje en liep naar haar toe om het haar te geven. Daarna ging hij op een stoel bij haar in de buurt zitten. 'Je moet het zien te begrijpen, Lucy. Het is niet zo dat ze niet naar hem willen zoeken. Ze zoeken ook echt en ze zeggen dat ze ermee door zullen gaan. Maar ze kunnen domweg niet al hun tijd aan hem besteden. En uiteindelijk, tenzij ze aanwijzingen krijgen dat er geweld is gebruikt of er om losgeld wordt gevraagd, zullen ze moeten aannemen dat hij is weggelopen.'
'Maar hij is niet weggelopen,' hield Lucy vol. 'Ik weet het zeker. En vraag me alsjeblieft niet hoe ik het weet, Jim. Ik weet het gewoon.'
'Ik was ook niet van plan je dat te vragen,' zei Jim teder. 'Ik wilde je vragen of je al iets gegeten had.'
Lucy keek hem achterdochtig aan. Verwachtte hij van haar dat ze nu voor hem ging koken? Hij leek haar gedachten te raden.
'Ik wil je graag mee uit eten nemen, Lucy.' Hij zag haar lichaam verstrakken en een behoedzame blik in haar ogen verschijnen. 'Niet doen,' zei hij. 'Ik weet wat je denkt. Je vraagt je af wat erachter zit. Nou, er zit helemaal niets achter, Lucy. Het is gewoon dat... nou ja, we zijn onze zoon kwijt en om de een of andere reden vind ik het op het moment moeilijk met iemand anders dan jou om te gaan. En ik maak me zorgen over jou.'
'Over mij?' vroeg Lucy met een onmiskenbare scepsis in haar stem.
'Ik weet het. Ik weet het, ik weet het, ik weet het! Ik was een zorgeloze, onnadenkende klootzak en ik verdiende het om eruit gegooid te worden. Eigenlijk hadden ze me moeten vierendelen en me daarna ophangen om door de gieren te worden opgevreten. Of misschien zelfs kielhalen...' haar lippen begonnen een beetje te trekken '...of achterlaten op een onbewoond eiland...'
'Dat kielhalen gaat me te ver,' onderbrak Lucy hem. 'Je kon je adem nooit langer dan een paar seconden inhouden.' Ze zweeg en nam hem zorgvuldig op in een poging van zijn gezicht af te lezen wat hij precies in gedachten had. Ze wilde hem geloven, wilde geloven dat hij alleen maar met haar wilde eten omdat haar gezelschap het enige was dat hij op het ogenblik om zich heen kon verdragen.
Ze kwam tot een besluit.
'Herinner je je de Speckled Hen nog?' vroeg ze. Het was een klein restaurant even buiten Eastbury. Toen ze pas getrouwd waren was dat hun favoriete eethuisje, maar ze was er al bijna tien jaar niet meer geweest.
'Bestaat het nog?' vroeg Jim.
'Vorige week in ieder geval nog wel,' zei Lucy. 'Ik moest daar in de buurt een huis bekijken en ben er bijna gaan lunchen.'
'Waarom deed je het niet?'
Deze keer las ze iets in zijn ogen dat haar deed besluiten zich op de vlakte te houden. 'Ik veranderde van gedachten,' zei ze. Ze dronk haar glas leeg en stond op. 'Laten we gaan. Ik kan je niet beloven dat ik erg gezellig zal zijn, maar je hebt gelijk. Ik moet eten en ik moet vanavond iemand om me heen hebben.'
'Zelfs als ik dat ben?'
'Zelfs dan. Misschien zelfs niemand anders dan jij.'
Terwijl ze naar het restaurant reden probeerde Lucy te bepalen wat er in Jim veranderd was. Ze betrapte zichzelf er een paar keer op dat ze hem vanuit haar ooghoek zat te bekijken. Zijn profiel was nog steeds volmaakt; zijn kin leek zelfs nog wilskrachtiger dan twaalf jaar geleden.
Nee, uiterlijk was hij nauwelijks veranderd; het was iets anders.
Zijn manier van optreden was veranderd. Hij leek meer aandacht te schenken aan wat zich om hem heen afspeelde. Bovendien leek hij evenwichtiger en humoristischer dan vroeger. O, hij was altijd al grappig, maar dat ging altijd ten koste van iemand, meestal van haarzelf.
'Wat heeft je zo veranderd?' hoorde ze zichzelf ineens vragen. Als de vraag hem al verraste, liet hij dat niet merken.
'Het leven,' zei hij. 'Ik denk dat ik er genoeg van kreeg altijd op mijn gat te vallen. Dus moest ik óf veranderen óf iets aan mijn achterwerk doen en altijd een kussen dragen leek me niet de oplossing. Misschien was het feit dat jij me eruit gooide wel het beste dat me ooit is overkomen. Voor de eerste keer had ik niemand om bovenop te landen, dus besloot ik om niet meer te vallen.'
Er viel een lange stilte en pas toen ze op de parkeerplaats van het restaurant waren deed Lucy haar mond weer open.
'Jim?'
Hij draaide zich naar haar toe en opnieuw leek het erop of hij haar gedachten gelezen had.
'Maak je geen zorgen,' zei hij. 'Ik zal in ieder geval de eerstkomende dagen voor ons allebei zorgen. Als je je wilt laten gaan ga je je gang maar. Je mag dan wel vinden dat ik niet veel waard ben, maar op het ogenblik ben ik alles wat je hebt En je kunt op me rekenen, Lucy.'
Ze kon haar tranen niet meer tegenhouden en terwijl ze roerloos bleef zitten liet ze ze over haar wangen stromen. Jim zat rustig naast haar en hield haar hand in de zijne.
De Speckled Hen was niet veel veranderd en in de volgende paar uur praatten ze over andere dingen dan over hun zoon.
Ze hadden het over dingen uit het verleden die goed waren geweest en over dingen uit het verleden die slecht waren geweest.
Maar het grootste deel van de tijd zwegen ze. Niemand die hen zo zag zitten zou denken dat ze al bijna tien jaar gescheiden waren. Op een buitenstaander zouden ze ongetwijfeld een getrouwde indruk gemaakt hebben, een echtpaar dat met problemen te kampen had en elkaar met een half woord begreep.
Tegen de tijd dat hij haar naar huis bracht waren Jim en Lucy Corliss al weer bijna vrienden van elkaar.
Het was een wanne, vochtige avond, een voorbode van de zomer die niet lang meer op zich zou laten wachten en Steve Montgomery hield het raampje open tijdens het zoeken naar het juiste huis. 'Het moet in dit blok zijn,' zei hij terwijl hij snelheid verminderde en in het donker naar de nummers tuurde die voor zijn gevoel opzettelijk verborgen waren om het iemand die een bepaald huisnummer zocht zo moeilijk mogelijk te maken.
'Ik zie nog steeds niet in waarom je hier per se heen wilt.' Sally's stem klonk kil. Ze zat kaarsrecht naast hem, met haar armen over haar borst gevouwen terwijl ze met de vingers van haar rechterhand het vlees van haar linkerarm kneedde. Steve bracht de auto tot stilstand, zette de motor af en draaide zich naar zijn vrouw om haar aan te kijken.
'Het kan geen kwaad en misschien hebben we er iets aan,' zei hij. Hij probeerde zijn vrouw aan te raken maar ze deinsde terug. Hij zuchtte en toen hij weer iets zei deed hij zijn uiterste best om zijn groeiende ongeduld te verbergen. 'Hoor eens, liefje, hoe zou het ooit kwaad kunnen? Je hoeft helemaal niets te zeggen als je daar niets voor voelt. Maar al deze mensen hebben hetzelfde meegemaakt als wij. Waarschijnlijk zijn zij de enigen die ons kunnen helpen om wat ons overkomen is te leren aanvaarden.'
Hij keek Sally onderzoekend aan, in de hoop in ieder geval een teken te zien dat ze bereid was om datgene wat er met Julie gebeurd was te accepteren. Maar haar gezicht bleef onveranderd afstandelijk met een broedende, peinzende blik in haar ogen.
Steve wist wat er aan de hand was. Ze was bezig haar hele geest binnenstebuiten te keren op zoek naar een aanwijzing die het mysterie van Julies dood voor haar zou kunnen onthullen. Het was die middag begonnen. In plaats van de draad van haar leven weer op te vatten, zoals Steve zelf geprobeerd had, was ze met een medisch handboek op haar schoot kaarsrecht op de bank gaan zitten en had ze pagina na pagina tekst doorgeworsteld, hoewel Steve er vrijwel zeker van was dat ze er weinig van begreep. Maar hij begreep heel goed wat ze aan het doen was.
Ze zocht naar wat hij voor zichzelf al de Echte Reden van Julies dood was gaan noemen.
Dat hield haar al vanaf gisternacht bezig. Terwijl Steve in bed lag en in slaap probeerde te komen, maar voornamelijk nadacht over de begrafenis die hij de volgende morgen moest zien door te komen, was Sally opgestaan
en door het huis gaan dwalen alsof ze op zoek was naar iets. Steve hoorde haar voetstappen in de gang, hoorde het zachte geluid van een deur die open en weer dichtging en besefte dat ze Jasons kamer was binnengegaan om zichzelf ervan te overtuigen dat hij nog leefde. Hij was twee keer naar beneden gegaan om met haar te praten en had haar beide keren ineengedoken op de bank aangetroffen, een boek in haar hand.
En ze weigerde om met hem te praten, behalve dat ze eindeloos dezelfde woorden bleef herhalen: baby's gaan niet zo maar dood. Maar vanavond, hoopte hij, zou Sally misschien beginnen te accepteren dat dat met hun baby gebeurd was. Hij stapte uit de auto en liep naar de andere kant om het portier voor Sally open te doen.
Hij nam haar arm en leidde haar de veranda van het grote houten huis op, waarna hij op de bel drukte. Even later werd er opengedaan en stond een vriendelijk kijkende vrouw van Sally's leeftijd glimlachend in de deuropening.
'Jullie moeten de Montgomery's zijn,' zei ze. 'Ik ben blij dat jullie konden komen. Ik ben Lois Petropoulous.' Ze nam hen mee naar de woonkamer en stelde hen voor aan de twaalf mensen die daar bij elkaar zaten. De groep was zo uiteenlopend van samenstelling dat Steve zich er in het begin over verbaasde. Er was een zwart echtpaar en een oosterse man met een blanke vrouw. Er waren twee ongetrouwde vrouwen bij en een echtpaar dat zich van de rest onderscheidde door hun overduidelijke armoede. De vrouw had, net als haar man, een sterk ingevallen gezicht en in haar ogen viel een hopeloosheid te lezen die werd weerspiegeld in de armoedigheid van haar jurk. Steve zocht de hele groep af naar een zichtbare gemeenschappelijke band, maar hij vond hem niet. Blijkbaar was het enige dat hen samenbracht het feit dat ze allemaal een kind hadden gehad dat aan de wiegendood was gestorven.
Er waren twee plaatsen op de bank voor hen opengehouden. Steve liet zich dankbaar in de comfortabele kussens zakken. Naast hem bleef Sally stijf rechtop zitten, haar handen gevouwen in haar schoot.
'We hebben niet echt een gespreksleider,' legde Lois Petropoulous uit. 'En eigenlijk hebben we ook geen vaste ontmoetingsplaats. De groep wisselt steeds van samenstelling en daardoor verhuizen we van het ene huis naar het andere.'
'Hoe lang blijven mensen lid van de groep?' vroeg Steve.
'Zolang ze er behoefte aan hebben, of zolang ze het gevoel hebben dat ze anderen kunnen helpen,' zei de magere vrouw die Irene heette. 'Kevin en ik komen hier al meer dan een jaar.'
Een andere vrouw - Steve dacht dat ze Muriel heette - begon ineens te grinniken. 'We denken dat Irene en Kevin blijven komen omdat het een leuk avondje uit voor ze is.' Steve merkte dat hij bloosde en hoorde verbaasd dat verschillende mensen, onder wie Kevin en Irene, begonnen te lachen.
'Verbaas je maar niet over sommige dingen die je hier hoort,' zei Lois met een vriendelijke glimlach. 'We hebben allemaal onze eigen manier om SIDS te verwerken, en humor is soms de enige manier. Maar er wordt ook heel wat afgehuild en zo af en toe zijn we verschrikkelijk luidruchtig. Je hebt geen idee hoeveel woede er loskomt als je een kind verliest op de manier die ons allemaal is overkomen. Een van de redenen dat we hier samenkomen is om die woede kwijt te kunnen raken. In deze groep zijn geen regels. Zeg wat je voelt, of wat je denkt en weet je verzekerd van het feit dat er hier altijd iemand is die precies hetzelfde gedacht en gevoeld heeft. Het belangrijkste is dat je je realiseert dat je niet alleen staat. Iedereen hier heeft hetzelfde doorgemaakt als jij.' Ze keek de kamer rond. 'Tja,' zei ze en haar stem klonk ineens nerveus. 'Ik neem aan dat we eigenlijk al begonnen zijn, maar ik doe mijn belangrijke mededeling nu toch maar, hoewel ik eerst van plan was om daar de bijeenkomst mee te beginnen. Ik ben in verwachting.'
Alle ogen in de kamer vestigden zich plotseling op Lois, die verlegen in haar stoel heen en weer begon te draaien. 'En de eerste die zegt "na wat er gebeurd is?" krijgt de prijs voor de meest smakeloze opmerking van vanavond.'
'Na wat er gebeurd is?' vroegen meteen vijf stemmen tegelijk. Toen het gelach was weggeëbd verbrak Muriel Flannery de stilte.
'Maar ben je niet bang, Lois? Ben je niet doodsbenauwd?'
'Natuurlijk ben ik doodsbenauwd,' antwoordde Lois. 'En reken maar dat ik de eerste paar jaar niet al te veel slaap zal krijgen. Deze baby ga ik zoveel mogelijk in het oog houden, ook al heb ik een alarm.'
'Ik weet niet of ik dat een baby zou kunnen aandoen,' zei een andere stem. 'Al die draden. Ik vind het zo... wreed. Alsof het om een laboratoriumexperiment gaat of zoiets.'
'Maar zonder dat zou ik bang zijn om de baby te laten slapen.'
Steve Montgomery staarde van het ene naar het andere gezicht Waar hadden ze het over? Een alarm voor kinderen? Daar had hij nog nooit van gehoord. Toen Kevin de verbazing op zijn gezicht zag probeerde hij het hem uit te leggen. 'We hebben het over een monitor voor kinderen. Je verbindt de baby met een alarminstallatie als hij gaat slapen en zodra hij ophoudt met ademen gaat die af. Alleen weet niemand of het ook echt helpt om SIDS te voorkomen. Er is nog iets anders, dat apnea heet. De baby schijnt dan gewoon te vergeten om te ademen.'
'Maar ik dacht dat dat SIDS was,' zei Steve.
'Was het maar zo,' mengde een van de andere mannen zich in het gesprek. 'SIDS is veel erger dan dat. Bij SIDS trekt de keel dicht zodat de baby niet kán ademen. En daar kan het alarm niets tegen doen.'
Het gesprek ging verder en het ene onderwerp na het andere werd aangesneden. Steve merkte dat hij aandachtig zat te luisteren. Deze mensen, begon hij te beseffen, waren net als hijzelf - gewone mensen die het slachtoffer waren geworden van iets waarvan ze altijd hadden aangenomen dat het alleen anderen overkwam. En ieder van hen probeerde het op zijn of haar eigen manier te verwerken. Er was verdriet en verwarring in die kamer, en een heleboel woede. Maar iedereen begreep elkaar.
Naast haar man zat Sally Montgomery naar het gegons van de stemmen te luisteren en zich af te vragen waarom Steve erop gestaan had om naar deze bijeenkomst te gaan. Ze had hier niets aan en ze kreeg heel duidelijk het gevoel dat ze haar tijd zat te verspillen. Ze hoorde thuis te zijn om op Jason te passen en haar boeken te bestuderen, op zoek naar het antwoord op de vraag wat er met haar dochter gebeurd was.
Ineens merkte ze dat iemand het tegen haar had. Het was Alex Petropoulous en er lag een vragende blik in zijn intelligente ogen.
'U lijkt het gesprek niet erg te volgen, mevrouw Montgomery,' zei hij. 'Zit u iets dwars?'
Ze dwong zichzelf om zich te ontspannen en leunde achterover terwijl ze met haar handen het zachte linnen van haar jurk gladstreek. 'Ik ben bang dat me een heleboel dwarszit,' verklaarde ze. 'Mijn baby is namelijk niet aan SIDS gestorven. Het was iets anders.'
Aan de andere kant van de kamer begon een vrouw, die de hele avond had gezwegen, zich ineens in het gesprek te mengen.
'Ik ben Jan Ransom, mevrouw Montgomery,' zei ze. 'Vindt u het erg om me te vertellen wat er met uw baby gebeurd is?'
'Dat... dat weet ik nog niet,' moest Sally toegeven. 'Maar ik kom er wel achter.'
'Natuurlijk komt u daarachter,' beaamde Jan. 'Net zoals ik. Ik ben bijna een jaar bezig geweest om uit te vinden wat er met mijn dochtertje gebeurd is, maar toen was ik er ook achter.'
Sally keek de vrouw vragend aan. 'Wat was het?'
'SIDS,' zei Jan schouderophalend. 'Weet u, een van de moeilijkste dingen van SIDS is te accepteren dat niemand je kan vertellen wat er gebeurd is. Voor mij was het volstrekt onaanvaardbaar dat de doktoren - de mensen die tenslotte horen te weten wat er gebeurt en waaróm het gebeurt - totaal niet wisten waarom mijn baby was gestorven. Dus begon ik te lezen en te studeren en met iedereen die ik kon verzinnen erover te praten. En niemand wist het antwoord. Natuurlijk, uiteindelijk deed ik niets anders dan mijn kop in het zand steken. Diep in mijn hart was ik er bang voor dat als er geen redelijke verklaring voor mijn baby's dood was, ikzelf de schuldige moest zijn.'
'Ik geloof niet dat er iemand is die haar eigen baby zou willen doden,' zei Muriel Flannery zacht.
'O nee?' antwoordde Jan Ransom met een bittere klank in haar stem. 'Het gebeurt anders iedere dag. En ik heb deze baby eigenlijk helemaal niet gewild.'
Sally begon voor de eerste keer te luisteren.
'Ik had mijn hele leven uitgestippeld,' ging Jan verder. 'Ik wilde afstuderen - ik doe communicatietechniek - en dan naar New York gaan om op een advertentiebureau te gaan werken. Zo tussen mijn dertigste en vijfendertigste wilde ik trouwen met een man die net zo carrièregericht was als ikzelf. Geen kinderen. Die staan een carrière alleen maar in de weg en bovendien is dit geen wereld om kinderen op neer te zetten. Een tekort aan energie, overbevolking, de gebruikelijke argumenten. En toen was ik op een dag in verwachting.'
'Waarom nam je geen abortus?' vroeg iemand.
Jan Ransom glimlachte verbitterd. 'Heb ik dat vergeten te zeggen? Ik ben rooms-katholiek opgevoed. Ik dacht dat ik daar overheen was maar toen puntje bij paaltje kwam bleek dat niet zo te zijn. O, ik deed aan geboortebeperking - daar had ik absoluut geen moeite mee. Maar toen het op abortus aankwam kon ik het niet. En toen de baby er eenmaal was wilde ik haar ook niet laten adopteren. Misschien had ik dat wel moeten doen.'
'Dat zou geen enkel verschil gemaakt hebben,' zei Lois Petropoulous tegen haar. 'SIDS heeft niets te maken met wie de baby opvoedt.'
'O nee?' snauwde Jan. 'Wie zegt dat? En hoe kunnen ze dat weten? Als ze niet weten wat SIDS is, hoe kunnen ze dan zeggen dat het niets met de ouders te maken heeft?' Met trillende stem voegde ze eraan toe: 'Misschien voelt de baby wel dat zijn moeder hem niet wil en gaat hij daarom uit zichzelf dood.'
Sally voelde hoe ze tijdens het verhaal van Jan Ransom haar vingernagels in haar dijen zette. Hier, voor het oog van al deze mensen, zat een vrouw alle duistere vermoedens te verwoorden waarmee Sally zichzelf in de kleine uurtjes van de nacht gekweld had. Ineens voelde ze dat Jan Ransom haar aankeek. Toen ze opkeek zag ze dat de jonge vrouw haar blik op haar gericht hield en vriendelijk glimlachte.
'Ik denk niet langer dat ik mijn baby gedood heb, mevrouw Montgomery,' zei ze zacht 'En ik weet zeker dat u ook niets met de dood van uw baby te maken heeft. Ik weet niet precies waarom u denkt dat uw baby niet aan SIDS gestorven is, maar ik weet wel dat u de artsen maar beter kunt geloven als ze zeggen dat dat het geval is. U kunt niet de rest van uw leven blijven zoeken naar antwoorden die niet bestaan. U moet verder leven en accepteren wat er gebeurd is.'
'Ik denk niet dat ik dat kan,' zei Sally, die plotseling opstond. 'Maar ik weet in ieder geval zeker dat ik aan jullie niets heb. Steve?' Zonder op antwoord te wachten liep Sally naar de deur. Steve, met een gezicht dat rood zag van verlegenheid, probeerde zijn vrouw te verontschuldigen.
'Het geeft niet,' zei Lois Petropoulous tegen hem. 'Het is niet de eerste keer dat zoiets gebeurt, en waarschijnlijk ook niet de laatste. Als ze ons nodig heeft kan ze ons hier vinden. En als wij er niet meer zijn is er wel weer een andere groep. Zorg goed voor haar, Steve. Ze heeft je op het ogenblik erg hard nodig.'
Ze bleef bij de deur staan tot Steve en Sally in de duisternis verdwenen waren. Toen ze terugliep naar de woonkamer vroeg ze zich af of Sally terug zou komen voor de hulp die ze hard nodig had, of dat ze alleen met haar problemen zou blijven worstelen tot onvermijdelijk de dag aanbrak waarop die haar boven het hoofd zouden groeien en haar te gronde zouden richten.
Jason Montgomery zat op de vloer van zijn kamer naar zijn cavia te kijken, die genoot van het feit dat hij niet in zijn kooi zat en vrolijk van de ene hoek van de kamer naar de andere schoot Van beneden hoorde Jason het zacht dreunende geluid van de televisie, waar de oppas voor zat te dommelen. Hij was een paar minuten geleden naar beneden gegaan maar toen hij merkte dat ze sliep had hij besloten dat maar zo te laten. Ze was lang niet zo aardig als sommige andere oppassen die hij had gehad. Die bakten wel eens koekjes of deden een spelletje met hem. Ze was te oud, had hij een tijd geleden al besloten en ze wilde het liefst met rust gelaten worden. En als hij dat niet deed werd ze vaak nogal kribbig. Daarom had Jason alleen in de deuropening naar haar staan kijken en was daarna weer naar boven gegaan om met Fred te spelen.
Hij wist dat zijn ouders naar een of andere bijeenkomst waren, maar hij wist niet precies waarom. Het had iets te maken met zijn zusje en het feit dat ze aan haar dood moesten wennen. Maar Jason begreep niet waarom ze daarvoor naar een bijeenkomst moesten. Was er dan geen begrafenis geweest? Hij had gedacht dat die daarvoor was, maar hij nam nu aan dat hij zich vergist had.
Hij besloot dat dat nog iets was waar hij het de volgende keer als hij hem zag met Randy Corliss over moest hebben.
Alleen had Joey Connors hem vanmiddag verteld dat Randy was weggelopen en dat de meeste kinderen dachten dat hij, als hij terugkwam, waarschijnlijk voor straf naar een tehuis zou worden gestuurd.
Fred kroop over de vloer en snuffelde met zijn kleine neusje aan het tapijt. Daarna kroop hij bij Jason op schoot om aangehaald te worden. Jason begon hem achter zijn oren te krabbelen en praatte zachtjes tegen hem.
'Gaat dat met mij ook gebeuren?' vroeg hij. 'Maar ik heb niet echt iets met Julie gedaan. Ik heb alleen de deken eventjes over haar gezicht gehouden.' Hij staarde naar de cavia en vroeg zich voor de honderdste keer af of hij Julie echt iets had aangedaan door de deken over haar hoofd te trekken. Hij wist bijna zeker dat dat niet zo was.
Bijna.
Maar als het nu wel zo was? Hoe kon hij daar ooit achter komen?
Hij pakte de cavia op, trok de extra deken van zijn bed en ging weer op zijn knieën zitten.
'Je moet nu net doen of je Julie bent,' zei hij. Hij legde Fred op de vloer en rolde hem op zijn rug. De cavia stribbelde even tegen maar toen Jason hem op zijn buik begon te kriebelen bleef hij rustig liggen.
'Zo,' zei Jason. 'Is dat niet lekker?' Toen hield hij op met kriebelen en wachtte even. Het diertje bleef rustig liggen wachten tot Jason hem opnieuw zou gaan aanhalen.
Voorzichtig pakte Jason hem in de deken en begon te tellen terwijl hij hem stevig vasthield.
Fred wrong zich in de wollen plooien in allerlei bochten en Jason kon voelen dat hij probeerde te bijten, maar het hielp allemaal niets.
Tegen de tijd dat Jason bij honderd was voelde hij geen enkele beweging meer in de deken.
Hij probeerde zich te herinneren of Julie was opgehouden met tegenstribbelen. Hij dacht van niet en hij wist bijna zeker dat hij de deken veel langer over haar gezicht had gehouden dan hij Fred nu in de deken hield.
Bijna zeker.
Voorzichtig tilde hij de deken op, ervan overtuigd dat Fred, zodra hij vrij was, onder het bed zou kruipen.
De cavia bleef stil liggen. Zelfs toen Jason hem aanporde maakte hij geen beweging.
Misschien, besloot hij, had hij Julie tóch iets aangedaan. Maar als dat zo was, had hij het per ongeluk gedaan. Net zoals hij niet van plan was geweest om Fred te doden.
Hij pakte de cavia op en hield hem even in zijn handen, terwijl hij zich afvroeg wat hij nu moest doen.
Misschien lijken cavia's wel op baby's, dacht hij.
Misschien gaan zij soms ook zo maar dood.
Hij legde Fred in zijn kooi terug en kroop in bed. Tegen de tijd dat zijn ouders thuiskwamen was hij vast in slaap.
Het was Sally die de cavia vond.
Toen Steve de oppas naar huis reed glipte ze even Jasons kamer binnen om te kijken of alles goed met hem was. Ze boog zich over hem heen, luisterde even naar zijn ademhaling en kuste hem zachtjes op zijn voorhoofd. Ze stond op het punt de kamer weer uit te gaan toen ze besefte dat er iets niet klopte.
Ze miste de schuifelende geluidjes die Fred altijd maakte wanneer hij in zijn slaap gestoord werd. Sally knipte het lampje naast Jasons bed aan en liep naar de kooi in de hoek. Fred lag in een vreemde, onnatuurlijke houding op de bodem van de kooi. Ze knielde neer, deed de kooi open en pakte hem op. Toen ze besefte dat hij dood was ontsnapte er onwillekeurig een geluid aan haar lippen.
'Wat is er?' hoorde ze Jason achter zich vragen. Ze keerde zich om en zag dat haar zoon rechtop in bed zat en slaperig in zijn ogen wreef. 'Is er iets met Fred?'
'Hij is dood,' fluisterde Sally terwijl ze de afschuwelijke emoties die in haar opwelden terug probeerde te dringen. Het is maar een cavia, vertelde ze zichzelf. Het is Jason niet, het is Julie niet, het is alleen maar een stomme cavia.
Maar toch kwam het haar té bekend voor. Ze barstte in tranen uit, liet de cavia vallen en rende de kamer uit. Achter zich hoorde ze Jasons stem.
'Wat is er met hem gebeurd, mama? Is met Fred hetzelfde gebeurd als met Julie?'
Sally Montgomery zat in haar woonkamer. Een kleine lichtcirkel viel op het boek dat ze probeerde te lezen.
De woorden op de bladzijden zeiden haar niets. Ze bleven haar ontgaan, vielen van de bladzijden af en steeds opnieuw merkte ze dat ze een alinea gelezen had maar er niets van had onthouden.
Toen Steve teruggekeerd was van het wegbrengen van de oppas en Sally hem verteld had wat er met de cavia gebeurd was had hij alleen maar gezegd dat ze er niet over moest piekeren. Daarna was hij naar boven gegaan, had het dode diertje mee naar beneden genomen en in de achtertuin begraven. Morgen, verzekerde hij haar, zouden zowel zij als Jason het vergeten zijn.
Maar zou ze dat?
Ze hoorde steeds opnieuw Jasons woorden in haar hoofd klinken.
'Is met Fred hetzelfde gebeurd als met Julie?'
Wat was er met Julie gebeurd?
Onwillekeurig begonnen er beelden van haar zoon door haar hoofd te flitsen.
Jason die in de deur van de kinderkamer naar haar stond te staren terwijl ze Julie vasthield.
Jason op de begrafenis, die met droge ogen keek hoe de kist van zijn zusje de aarde inzakte, met op zijn gezicht een uitdrukking van - wat?
Het was, zo moest ze zichzelf nu toegeven, een ongeïnteresseerde uitdrukking geweest.
Terwijl de lange nacht zich voortsleepte was ze twee keer naar boven geweest om bij Jason te kijken. Iedere keer had ze hem vredig slapend aangetroffen, zijn ademhaling diep en regelmatig, met een arm over zijn borst gekruist en de andere over de bedrand bungelend. Als hij last had van het verlies van zijn zusje of van zijn cavia, dan hield dat hem in ieder geval niet wakker. Twee keer was ze een hele tijd aan het voeteneind blijven staan terwijl ze de afschuwelijke gedachten die zich aan haar op wilden dringen probeerde te verdrijven. En beide keren had ze zichzelf uiteindelijk gedwongen zijn kamer uit te gaan zonder hem wakker te maken om zichzelf te bewijzen dat alles goed met hem was.
Of om hem vragen te stellen waarvan ze niet zeker wist of ze ze wel wilde verwoorden.
Nu, terwijl ze zich voor de zoveelste keer probeerde te concentreren op
het boek over kinderziektes dat ze op schoot had, merkte ze dat ze weer aan Jan Ransoms woorden zat te denken.
'Ik heb deze baby eigenlijk helemaal niet gewild...'
'Misschien voelt de baby wel dat zijn moeder hem niet wil.'
Ten slotte pakte ze, zonder erop te letten hoe laat het was, het telefoonboek en begon erin te bladeren.
Daar stond het: ransom, janelle 504 alder estby 555-3624.
De telefoon ging zeven keer over voor een slaperige stem antwoordde.
'Juffrouw Ransom? U... u spreekt met Sally Montgomery. Ik was vanavond op de bijeenkomst.'
Meteen was de slaperigheid uit de stem aan de andere kant van de lijn verdwenen. 'Sally! Natuurlijk. Weet je, ik had al zo'n gevoel dat je vannacht zou bellen. Ik ... nou, ik had het gevoel dat ik iets bij je had losgemaakt.'
Sally wist niet precies wat ze moest zeggen en terwijl ze probeerde te bedenken hoe ze verder moest gaan kreeg ze het gevoel dat er iemand naar haar stond te kijken. Ze draaide zich om en zag Steve in de deuropening staan. Ze slikte diep en toen ze weer wat in de telefoon zei klonk haar stem onnatuurlijk hoog.
'Ik... ik had gedacht dat we volgende week misschien samen konden gaan lunchen.'
'Een goed idee,' zei Jan Ransom meteen. 'Wanneer?'